Eerst een vraag: waar zie jij een inversie? In het GFS gemiddelde staat voor 31 december op 850 hPa een -5 C ingetekend met aan de grond +3 tot +7 C. Dan moet ertussen dus een inversie zijn ontstaan. Het kan, maar ik zie 'm niet.
Ik vermoed 'm overigens evenmin. Als er een inversie was dan zou dat inderdaad tot mist leiden bij dergelijke omstandigheden en zouden we overdag dicht bij nul blijven. Maar we zien overal toch wel kwikstanden van gemiddeld 5-7 C. Dit betekent dat er op (zeg eens) 500 m hoogte 9 C is en dan 1000 m hoger ineens -5 C. Het kan hoor, maar ik zie 'm voor nu niet (duidelijk) inzitten.
Ik heb deze voorspelling niet gemaakt
Maar hieronder de reactie van ChatGPT
De vraag waar de inversie dan precies zichtbaar is, is terecht, en vraagt om nuance. Het is belangrijk om daarbij onderscheid te maken tussen een diepe, synoptisch duidelijke inversie en een ondiepe grenslaaginversie. De verwachting is nadrukkelijk gebaseerd op die laatste. Een inversie hoeft zich namelijk niet uit te strekken tot 850 hPa; in dit soort rustige hogedruksituaties bevindt zij zich meestal in de laagste tientallen tot enkele honderden meters van de atmosfeer. Dat op 850 hPa temperaturen rond -5 °C worden berekend, terwijl het aan de grond 3 tot 7 °C is, sluit het bestaan van een inversie in de onderste luchtlaag dan ook niet uit. Boven een ondiepe inversie kan de temperatuur immers weer normaal afnemen met de hoogte richting 850 hPa.
Ook de verwachte dagtemperaturen van gemiddeld 5 tot 7 °C vormen geen tegenbewijs. Die maxima zeggen vooral iets over de situatie overdag, wanneer door zwakke menging en beperkte instraling een deel van de nachtelijke stabiliteit wordt afgebroken. De inversie waar hier op wordt gedoeld is primair een avond- en nachtverschijnsel, ontstaan door uitstraling bij weinig wind. Voor het vuurwerkperspectief is juist die fase relevant, niet de middagtemperatuur.
De onderbouwing voor mogelijke inversievorming komt daarom niet uit één enkel kaartje, maar uit de combinatie van signalen die in meerdere modelberekeningen terugkeert. Zo laten veel leden een zwakke wind zien van ongeveer 1 tot 3 Bft, wat wijst op geringe mechanische turbulentie. Tegelijk ligt het dauwpunt vaak dicht bij de temperatuur, waardoor de lucht in de onderste lagen snel verzadigt. Daarbij blijft de grenslaaghoogte in veel berekeningen laag, wat duidt op beperkte verticale menging. In combinatie met hogedruk en subsidentie ontstaat zo een stabiele opbouw van de onderste luchtlagen, waarin verticale profielen geregeld een lichte temperatuurtoename met de hoogte laten zien direct boven het maaiveld.
Zo’n ondiepe stralingsinversie is op synoptische schaal nauwelijks zichtbaar en leidt niet per definitie tot wijdverbreide mist of blijvend lage maximumtemperaturen. Toch is zij wel degelijk relevant: zelfs een zwakke inversie werkt als een deksel op de atmosfeer en belemmert de afvoer van rook en vocht. Daardoor kan het zicht na middernacht lokaal snel verslechteren, ook zonder uitgesproken winters weerbeeld.
Samenvattend is er geen aanwijzing voor een diepe of langdurige inversie die tot 850 hPa reikt, maar ondersteunt de geschetste weerssituatie wel degelijk het ontstaan van een tijdelijke, ondiepe inversie in de grenslaag, vooral in de avond en nacht rond de jaarwisseling. Juist die vorm van inversie maakt de omstandigheden voor vuurwerk eerder ongunstig dan gunstig, ondanks relatief zachte temperaturen overdag.