Vuurwerk in rechtszaken

Dit is de uitspraak van de rechter in de zaak van o.a. GBV


LJN: BL1917, Rechtbank Utrecht , 16/995212-06


Datum uitspraak: 23-12-2009
Datum publicatie: 03-02-2010
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Illegaal vuurwerk. De rechtbank veroordeelt verdachte wegens opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon tot een geldboete van € 15.000,- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één maand.




Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummers: 16/995212-06

vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 23 december 2009

in de strafzaak tegen

[verdachte]
gevestigd te [woonplaats], [woonadres],
ter zitting vertegenwoordigd door [medeverdachte 1],
raadsman: mrs. D.J.P. van Omme en C.J. van Bavel

1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2009, 16 november 2009, 17 november 2009, 19 november 2009 en 9 december 2009, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer
dat verdachte:
feit 1:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben en /of ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk in Duitsland, wegens het ontbreken van rechtsmacht. Deze handelingen zouden slechts door een Nederlandse rechter beoordeeld kunnen worden indien de feiten ook naar Duits recht strafbaar zijn en dus sprake is van een dubbele strafbaarheid. Het dossier bevat weliswaar een overzicht van de Duitse wet- en regelgeving ten aanzien van vuurwerk maar deze is, met de indeling in klassen vuurwerk, afwijkend van de Nederlandse wet- en regelgeving. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de Nederlandse vuurwerkwetgeving zeer specifiek en gedetailleerd is, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van deze stukken niet worden geconcludeerd dat hetgeen onder 1 aan verdachte wordt ten laste gelegd ook naar Duits recht strafbaar is.

4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het bewijs en de waardering daarvan

Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 2006335496, opgemaakt door verbalisanten werkzaam binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inlichtingen en Opsporingsdienst (VROM-IOD).

Aanleiding onderzoek
In 2004 is er strafrechtelijk onderzoek gedaan onder de naam ‘[x]’, waarin de naam [medeverdachte 1] naar voren kwam als importeur van Chinese rollen via Hamburg in 2003. In januari 2005 heeft de FIOD en later ook VROM-IOD onderzoek gedaan naar de administratie van [verdachte]. Daaruit rees het vermoeden, dat Breeschoten niet-toegelaten consumenten-vuurwerk aan particulieren ter beschikking stelde.
In 2005 en 2006 kwamen diverse CIE-info’s binnen met betrekking tot opslag door [medeverdachte 1] van illegaal vuurwerk in Duitsland en levering van dat vuurwerk aan Nederlanders, onder andere aan [medeverdachte 2]. Tevens staat in deze CIE-info dat [medeverdachte 2] illegaal ingevoerd vuurwerk aflevert aan klanten in Nederland.
Telefoon en fax van [medeverdachte 1] zijn vanaf half juli 2006 onder de tap gegaan. Vervolgens zijn ook de telefoons van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] afgeluisterd en zijn zowel Breeschoten, als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] stelselmatig geobserveerd.

In dit onderzoek is een groot aantal personen als verdachte aangemerkt. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] vof, [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]). en [medeverdachte 1].
De rechtbank zal hen hierna steeds gezamenlijk aanduiden als ‘verdachten’ en ieder afzonderlijk met hun achternaam, zonodig voorzien van de voorletters.
Verdachte G. Breeschoten B.V. zal worden aangeduid met [verdachte].

Ten aanzien van feit 1

Het standpunt van de officier van justitie
Onder 1 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij samen met anderen grote hoeveelheden consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld. In de tenlastelegging wordt verwezen naar zaaknummers, welke – blijkens de stukken – betrekking hebben op leveringen consumentvuurwerk door [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 2]) en/of [medeverdachte 5] (dan wel [medeverdachte 4]). Dit vuurwerk is na inbeslagname onderzocht en hierbij is geconstateerd, op grond van artikelnummers en transportcoderingen, dat dit vuurwerk afkomstig was van [verdachte]. Dit maakt dat de officier van justitie van mening is dat verdachte tezamen met genoemde medeverdachten de onder 1 tenlastegelegde feiten heeft begaan.

Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat voor zover de handelingen op Nederlands grondgebied hebben plaats gevonden [verdachte] dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij deze leveringen van vuurwerk. Tevens is geen sprake van voorwaardelijk opzet. [verdachte] heeft door vuurwerk te leveren aan [medeverdachte 3] vof niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat partijen vuurwerk in handen zouden komen van personen die daartoe niet bevoegd zijn.

Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is vast komen staan dat [medeverdachte 3] vof (dan wel [medeverdachte 2]) een vuurwerkgroothandel is en beschikt over een vuurwerkopslagruimte te Lahn (Duitsland). Hij koopt zijn vuurwerk (deels) in bij [verdachte]. Vanuit de haven van binnenkomst worden de bestelde containers rechtstreeks naar de opslagruimte in Lahn gebracht. De omstandigheid dat door [medeverdachte 3] vof geleverd vuurwerk voorzien is van artikelnummers en transportcoderingen van [verdachte], wordt hiermede verklaard en is op zich geen bewijs voor de stelling dat het aangetroffen niet toegelaten consumentenvuurwerk mede door [verdachte] binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij ook Duitse klanten heeft. De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] vof en [verdachte] bij de leveranties van het vuurwerk in Nederland.
[medeverdachte 5] is, als handelaar in vuurwerk, gevestigd in Luxemburg. Voor de opslag van het vuurwerk huurt [medeverdachte 5] op verschillende plekken in Duitsland ruimte, onder meer bij [verdachte] in Freren. Deze huur is door middel van stukken onderbouwd. [medeverdachte 5] koopt het vuurwerk rechtstreeks in China in. Dit vuurwerk wordt in containers aan [medeverdachte 5] geleverd. Het aantreffen van artikelnummers en transportcodes van [verdachte] op vuurwerk geleverd door [medeverdachte 5], roept derhalve vragen op. Als verklaring hiervoor wordt door zowel [medeverdachte 1] als door [medeverdachte 4] aangevoerd dat in de zomer van 2006 sprake was van een ‘op hol geslagen’ container, wat voor [medeverdachte 5] als consequentie had dat hij reeds toegezegde leveranties niet kon verrichten. Omdat [verdachte] nog wel over het betreffende vuurwerk beschikte, heeft [medeverdachte 4] bij [verdachte] dit vuurwerk geleend en vervolgens aan klanten uitgeleverd. Nadat de container maanden later alsnog werd afgeleverd heeft hij het geleende vuurwerk weer aan [verdachte] terug gegeven. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, nu uit het dossier blijkt van een ‘op hol geslagen’ container en mede gelet op de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte 5] deels gebruik maakten van dezelfde opslagruimte. Dit maakt dat het aantreffen van dozen met een transportcodering van [verdachte] bij de leverantie van vuurwerk door [medeverdachte 5] op 5 december 2006 niet als bewijs kan gelden voor de betrokkenheid van [verdachte] bij die levering. Nu het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit deze betrokkenheid volgt, is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 5] het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Dit alles maakt dat verdachte vrij moet worden gesproken van hetgeen onder 1 is ten laste gelegd.

Ten aanzien van feit 2
Tijdens de doorzoeking op 13 december 2006 bij [medeverdachte 1] en [verdachte] te Veenendaal is een grote hoeveelheid vuurwerk aangetroffen.
Het volgende vuurwerk voldeed niet aan het Vuurwerkbesluit en/of de Regeling Nadere eisen vuurwerk 2004 (hierna: RNEV 2004). Op meerdere vuurwerkpakketten met het opschrift Wild Cat Assortment, aangetroffen in het perceel [adres] en het perceel [woonadres], ontbrak een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hetzelfde gold voor de aangetroffen vuurwerkpakketten met het opschrift Black Cat Assortment. De in de woning aan de Wilhelmina Druckerstraat aangetroffen dozen rookballen (vier) hebben als enig effect het produceren en verspreiden van rook. De Thundering King betrof herlaadbaar vuurwerk en de strijkers (66) waren voorzien van een wrijvingsontsteker. De vuurpijl was niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie en de lading van 14 lawinepijlen bestond niet uitsluitend uit zwart buskruit.

In de opsomming van het vuurwerk onder feit 2 worden naast het reeds genoemde vuurwerk ook nitraatbommen en vlinderbommen genoemd. De tenlastelegging vermeldt echter niet welke omstandigheid maakte dat dit vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit en/of de RNEV 2004, zodat de rechtbank alleen al om die reden verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.

Door de verdediging is aangevoerd dat in de tenlastelegging een totaalgewicht van 4104 kilogram vuurwerk wordt genoemd, maar dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende partijen vuurwerk, terwijl slechts een klein deel van die 4104 kilogram niet voldeed aan de regelgeving.

De rechtbank overweegt hieromtrent dat de in de tenlastelegging genoemde 4104 kg consumentenvuurwerk blijkens het proces-verbaal van inbeslagname het vuurwerk betreft dat is aangetroffen op de [adres], te weten 40 dozen U10 Wild Cat en 105 dozen U20 Black Cat, en het vuurwerk aangetroffen op de [woonadres], te weten 110 dozen U10 Wild Cat en 39 dozen U20 Black Cat, totaal 294 dozen. Daarnaast vermeldt de tenlastelegging nog de rookballen, Thundering King, vuurpijlen, lawinepijlen en strijkers, die zoals ook hiervoor is uitgewerkt, niet voldeden aan de regelgeving. Het totale gewicht van het vuurwerk genoemd in de tenlastelegging overtreft derhalve de 4104 kilogram.

Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de steekproefsgewijze controle op de aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ten aanzien van de vuurpijlen niet representatief is en derhalve niet als bewijs kan dienen dat deze vuurpijlen niet voldeden aan het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat wat hier ook van zij, uit het proces-verbaal volgt dat het merendeel van de vuurpijlen niet was voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, hetgeen inhoudt dat zich in de gecontroleerde vuurwerkpakketten kennelijk vuurpijlen bevonden die wel waren voorzien van zo’n gebruiksaanwijzing. Dit maakt dat niet tot een bewezenverklaring kan komen dat de gehele partij van 294 dozen niet voldeed aan de eisen van het Vuurwerkbesluit.

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de constatering van verbalisant [verbalisant] ten aanzien van het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing ernstig in twijfel dient te worden getrokken, nu [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van het ontbreken van zo’n gebruiksaanwijzing.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van inbeslagneming blijkt dat [betrokkene 1], als handhaver van de provincie Utrecht, is ingeschakeld naar aanleiding van de onduidelijkheid over de transportgevarenklasse van de dozen Wild Cat en Black Cat. Op deze dozen bevonden zich immers zowel stickers met het opschrift 1.4G als stickers met 1.3G. [betrokkene 1] arriveerde op een later moment en diende zich uit te laten over de classificatie van het vuurwerk en niet, zoals blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris, over de af- of aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing.
De omstandigheid dat [betrokkene 1] zich hierover niets kan herinneren is derhalve geen aanleiding voor de rechtbank te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant]. Ook het ontbreken van de vermelding van de afmetingen van het vuurwerk in het proces-verbaal -op basis waarvan kan worden uitgesloten of de uitzonderingsgrond van artikel 2.1.3 lid 2 van het Vuurwerkbesluit van toepassing is- maakt dit niet anders, nu verbalisant als technisch specialist in vuurwerk op ambtseed heeft verklaard dat het vuurwerk niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit.
De ter zitting getoonde vuurwerkpijl, als onderbouwing van de stelling dat sprake was van kleine vuurwerkartikelen, waardoor wel sprake is van de uitzonderingssituatie van lid 2, maakt dit niet anders. Niet is immers komen vast te staan dat de getoonde vuurwerkpijlen van hetzelfde soort en van dezelfde afmetingen zijn als de genoemde U10 Wild Cat en U20 Black Cat assortment.
De hieromtrent gevoerde verweren worden dan ook verworpen.

Tenslotte is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het ontbreken van de Nederlandstalige gebruiksaanwijzing. Hij krijgt deze partijen geleverd uit China en kan onmogelijk alle artikel zelfstandig controleren. Bovendien stelt hij altijd al belangrijke eis dat het vuurwerk tevens voorzien is van een Nederlandse gebruiksaanwijzing, waardoor verdachte ook niet redelijkerwijs de kans heeft aanvaard dat het vuurwerk geen Nederlandse gebruiksaanwijzing zou bevatten.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte in het geheel niet de haar geleverde goederen controleert op de gestelde eisen in de diverse regelingen met betrekking tot vuurwerk. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte is een vuurwerkhandelaar met, zoals namens haarzelf aangegeven ter terechtzitting, een grote kennis van zaken. In die hoedanigheid had zij de plicht om te controleren of de haar geleverde artikelen voldeden aan de Nederlandse regelgeving. Dit controleren had op zijn minst een representatieve monsterneming van het geleverde vuurwerk dienen te omvatten. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwerk niet voldeed aan de Nederlandse regelgeving.

4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

zij op 13 december 2006 te Veenendaal,
opzettelijk,
een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk

voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde
regels, immers ten aanzien van (de aangetroffen):

Wild Cat Assortment en Black Cat Assortment vuurwerkpakketten
(vuurpijl(en)) en/of
dozen rookballen en/of
Thundering King kogelbommen en/of
één vuur pijl en/of
lawinepijlen en/of
strijkers,

-waren voornoemde Wild Cat Assortment en Black Cat Assortiment
vuurwerkpakketten (vuurpijlen), niet voorzien van een in de Nederlandse taal
gestelde gebruiksaanwijzing (met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat
bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en
omstanders kan ontstaan) en

- bestond de lading van voornoemde lawinepijlen niet uit uitsluitend zwart
buskruit en

- was die vuurpijl niet voorzien van een stok voor vluchtstabilisatie
en

-waren die Thunder King Kogelbommen herlaadbaar vuurwerk en

-waren die strijkers voorzien van een wrijvingsonsteking enf

-waren die rookballen vuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en
verspreiden van rook heeft.


De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 45.000,= en een onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 3 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien het al tot een stillegging van de onderneming zou moeten komen, die geheel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft hij gewezen op de oudheid van de zaak, het beperkte strafblad van verdachte en veroordelingen in vergelijkbare zaken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat zij een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad dat niet voldeed aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften. Gezien het feit dat dit vuurwerk in Veenendaal was opgeslagen, gaat de rechtbank ervan uit dat het was bestemd voor de Nederlandse markt. Verdachte was naar eigen zeggen goed op de hoogte van de geldende regelgeving. Het belang van deze regelgeving en de grote risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van vuurwerk dat niet aan de regels voldoet, mag inmiddels bij een ieder bekend worden verondersteld. Van verdachte in het bijzonder, als één van de grootste vuurwerkhandelaren van Nederland, mag worden verwacht dat zij de Nederlandse vuurwerkvoorschriften nauwgezet naleeft. Door te handelen als bewezen verklaard, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van anderen. Verdachte heeft haar eigen financieel gewin gesteld boven haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uit het dossier is het beeld ontstaan dat verdachte het in het algemeen niet zo nauw nam met de regels betreffende vuurwerk. Dit beeld wordt onderschreven door het strafblad van verdachte, waarop een aanzienlijk aantal veroordelingen en betaalde transacties staan, die aan het overtreden van de Nederlandse vuurwerkvoorschriften gerelateerd kunnen worden.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij vonnis van heden de feitelijk bestuurder van verdachte is veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan voormelde gedraging. Genoemde bestuurder is nog steeds werkzaam bij verdachte. Het bewezen verklaarde was voor verdachte ongetwijfeld ook lucratief. De rechtbank acht het risico op herhaling van dit of soortgelijke strafbare feiten dan ook reëel. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat, naast een voor dit feit op te leggen geldboete, vanuit het oogpunt van preventie oplegging van de bijkomende straf van voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van een maand passend en geboden is. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte nog meegewogen dat het bewezen verklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Hoewel de rechtbank het bewezen verklaarde feit als ernstig beschouwt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, het onder 1 tenlastegelegde feit en daarmee een aanzienlijk gedeelte van de tenlastelegging, niet bewezen acht.

7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 23, en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a (oud) 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, op de artikelen 2.1.3 van de het Vuurwerkbesluit en de artikelen 5 en 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8. De beslissing
De rechtbank:

Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover het in Duitsland zou zijn begaan;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;

Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;

Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud),
eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 15.000,=

- beveelt de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van 1 maand;
- beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2009.

http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BL1917
 
Raad van State 16 maart 10.00 uur

Zitting over de vergunning die het college van gedeputeerde staten van Drenthe op grond van het Vuurwerkbesluit heeft verleend aan een vuurwerkbedrijf uit Wapenveld. De vergunning maaktehet mogelijk om op 10 oktober 2009 professioneel- en consumentenvuurwerk af te steken in een weiland aan de Sluiskade in Tweede Exloërmond. Het vuurwerk werd afgestoken tussen half acht en negen uur 's avonds. Het vuurwerkbedrijf is het er niet mee eens dat het provinciebestuur een uitgebreid voorschriftenpakket aan de vergunning heeft verbonden. Dit was bij eerdere vergunningen niet het geval, aldus het bedrijf. Verder vindt hij met name de afstand van 120 meter te groot die moet worden aangehouden tot het publiek bij het afsteken van zogenoemde 'flower beds'. Daarom is hij in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. (zaaknummer 200909786/1) 10.30 uur

http://www.nieuwsbank.nl/inp/2010/03/16/B005.htm
 
Uitspraken

zaaknummer 200909786/1/M2
datum van uitspraak woensdag 31 maart 2010
tegen het college van gedeputeerde staten van Drenthe

200909786/1/M2.
Datum uitspraak: 31 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) aan [appellante] krachtens artikel 3.3.4 van het Vuurwerkbesluit toestemming als bedoeld in artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit verleend ten behoeve van een vuurwerkevenement op 10 oktober 2009 in een weiland, gelegen aan de Sluiskade te Tweede Exloërmond, gemeente Borger-Odoorn.

Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P.H.J. Vervoort, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] voert aan dat de in voorschrift 5.1 van de vergunning voorgeschreven veiligheidsafstand van 120 meter tussen zogenoemde flowerbeds en het publiek onnodig groot is. Zij acht verder het aantal aan de vergunning verbonden voorschriften onnodig groot. [appellante] voert in dit verband aan dat het college jarenlang kortere veiligheidsafstanden voor flowerbeds heeft toegepast en bij eerdere vergunningen heeft volstaan met het stellen van slechts enkele voorschriften. De praktijk van de afgelopen jaren toont volgens [appellante] aan dat een grotere veiligheidsafstand en meer voorschriften niet nodig zijn.

2.1.1. Het college stelt sinds 1 juni 2009 de in de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 mei 2002 opgenomen aanbevelingen als beleid te zijn gaan toepassen. Volgens het college is [appellante] hiervan meerdere malen per brief op de hoogte gesteld.

2.1.2. In artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit is, voor zover thans van belang, bepaald dat het verboden is zonder een daartoe verleende vergunning professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen. Aan de vergunning moet onder meer het voorschrift worden verbonden dat voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.

Ingevolge artikel 3.3.4, tweede lid, kunnen aan de toestemming voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.

2.1.3. De in het bestreden besluit opgenomen veiligheidsafstand en het opgelegde voorschriftenpakket zijn gebaseerd op door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 13 mei 2002 ter zake gedane aanbevelingen. Uit de stukken blijkt dat deze aanbevelingen zijn gebaseerd op het TNO-rapport Effectafstanden voor het bezigen van professioneel vuurwerk. Hetgeen [appellante] ter zitting over dit rapport heeft aangevoerd doet er niet aan af dat het college zich bij de beoordeling van het bestreden besluit op de aanbevelingen uit de brief van 13 mei 2002 heeft kunnen baseren.

Het college heeft [appellante] ervan op de hoogte gesteld dat aanvragen voortaan op basis van de aanbevelingen uit de brief van 13 mei 2002 zouden worden beoordeeld.

Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die het college op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht noopten van dit beleid af te wijken, te meer nu gebleken is dat het voor [appellante] mogelijk is om bij het vuurwerkevenement waarvoor de vergunning is verleend te voldoen aan de voorgeschreven veiligheidsafstand van 120 meter, alsmede aan de overige aan de vergunning verbonden voorschriften.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderhavige voorschriften aan het bestreden besluit konden worden verbonden.

2.2. Het beroep is ongegrond.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010

315.


http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=43457
 
LJN BM4601, Gerechtshof Leeuwarden, 24-003111-06
Datum uitspraak: 18-05-2010
Datum publicatie: 18-05-2010
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Zaaknummers: 24-003111-06

Inhoudsindicatie:
Verdachte wordt vrijgesproken van het zich niet houden aan voorschriften van het Vuurwerkbesluit. Het hof is van oordeel dat, nu niet duidelijk is geworden waar de gevarenzone eindigde, niet bewezen kan worden dat de mensen die zichbinnen de afzetting bevonden, zich ook binnen de gevarenzone bevonden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003111-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-995345-06


Arrest van 18 mei2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 december 2006 in de strafzaak tegen:

[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.H. Edens, advocaat te Amsterdam.

Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystadheeft de verdachte bij het vonnis wegens het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van
€ 1000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.

De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:

verdachte op 8 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], terwijl [bedrijf] degene was aan wie door de Staatssecretaris voor Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 21 januari 2005 een vergunning was verleend voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich niet heeft gehouden aan de voorschriften bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 3.3.2 Vuurwerkbesluit, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar in strijd met voorschrift C 10 van die vergunning er niet voor gezorgd dat (tijdens het tot ontbranding brengen van bedoeld vuurwerk) binnen de gevarenzone geen publiek aanwezig was;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[bedrijf] op 8 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], als degene aan wie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 21 januari 2005 een vergunning was verleend voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, al dan niet opzettelijk, zich niet heeft gehouden aan de voorschriften bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 3.3.2 Vuurwerkbesluit, immers heeft [bedrijf] toen aldaar in strijd met voorschrift C 10 van die vergunning er niet voor gezorgd dat (tijdens het tot ontbranding brengen van bedoeld vuurwerk) binnen de gevarenzone geen publiek aanwezig was, tot welk(e) door [bedrijf] begane bovenomschreven feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven en/of aan welke door [bedrijf] begane bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.

Vrijspraak
Verdachte ontkent dat er publiek binnen de gevarenzone aanwezig was tijdens het tot ontbranding brengen van het vuurwerk. Volgens verdachte stond er inderdaad een aantal mensen binnen de afzetting, maar aangezien de afzetting op een ruimere afstand was opgesteld dan voorgeschreven, bevonden deze mensen zich niet binnen de gevarenzone.
De beide toezichthouders in dienst van de provincie Flevoland, die de betreffende avond belast waren met het toezicht op de naleving van de voorschriften bij de verstrekte vergunning, hebben ter terechtzitting van hof een verklaring afgelegd. Uit de verklaringen van deze toezichthouders valt niet af te leiden vanaf welk punt zij de gevarenzone hebben uitgemeten en waar die gevarenzone dus eindigde.
Het hof is van oordeel dat, nu niet duidelijk is geworden waar de gevarenzone eindigde, niet bewezen kan worden dat de mensen die zich binnende afzetting bevonden, zich ook binnen de gevarenzone bevonden. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;

Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool alsgriffier, zijnde mr. Lahuis en mr. Wiarda beiden voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

http://jure.nl/bm4601
 
LJN BN1660, Rechtbank Zutphen, 06/925078-09
Datum uitspraak: 20-07-2010
Datum publicatie: 20-07-2010
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Zaaknummers: 06/925078-09
Inhoudsindicatie:
Gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 240 uren voor het opzettelijk voorhanden hebben van illegaal consumentenvuurwerk. Zie ook BN1665

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige economische kamer

Parketnummer: 06/925078-09
Uitspraak d.d.: 20 juli 2010
Tegenspraak / dnip

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],
geboren op [plaats in 1967],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. P.J. Graafstal, advocaat te Ermelo.

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 juli 2010.

De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 17 december 2008, in de gemeente Nunspeet, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderenof een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten 8460 nitraatklappers, althans een aantal nitraatklappers en/of 1080 signaalraketten (lawinepijlen), althans een aantal signaalraketten (lawinepijlen) (artikel nummer 245) voorhanden heeft gehad ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers

- waren die signaalraketten (lawinepijlen), niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienenovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of

- voldeed de lading van die nitraatklappers in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling gestelde eisen; de lading van dienitraatklappers bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en/of

- voldeed de lading van die signaalraketten (lawinepijlen), in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie D1) behorende bij die regeling gestelde eisen; de lading voor knaleffect van die signaalraketten bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit;
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 4 Vuurwerkbesluit

Taal- en/of schrijffouten

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs1

Aanleiding onderzoek

Op 12 december 2008 kwam bij de regiopolitie Noord en Oost-Gelderland een anonieme (MMA) melding2 binnen, inhoudende dat er vanuit de schuur aan de [adres] illegaal vuurwerk werd verkocht.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, op basis van de MMA melding, de omstandigheid dat verdachte de afgesloten container opent, de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en diens echtgenote en het aangetroffen en onderzochte vuurwerk. De bij de politie afgelegde verklaring kan niet voor het bewijs worden gebruikt, nu niet blijkt dat verdachte voor het eerste verhoor is gewezen op zijn recht op consultatie. Het ten laste gelegde medeplegen volgt uit de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte toestemming heeft gegeven om illegaal vuurwerk op zijn terrein op te slaan.

Standpunt van de verdachte / de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat de NFI rapporten niet kunnen dienen voor bewijs van de samenstelling van het specifieke bij verdachte aangetroffen vuurwerk. Hierdoor is er geen wettig bewijs dat het vuurwerk illegaal is. De verklaringen die daaromtrent zijn afgelegd betreffen slechts speculaties van de betrokken personen. Enkel het ontbreken van de vereiste Nederlandse gebruiksaanwijzing kan wettig en overtuigend bewezen worden.

Beoordeling door de rechtbank

Naar aanleiding van de anonieme (MMA) melding van 12 december 2008 hebben verbalisanten op 16 december 2008 gepost op de [adres].3 Op 17 december 2008 hebben verbalisanten onderzoek4 ingesteld, waarbij zij in een schuur op het bovengenoemde perceel een zilverkleurige bouwcontainer aantroffen. De eigenaar van het perceel, medeverdachte [medeverdachte], gaf aan dat de container door een kennis van hem was geplaatst en dat hij geen toegang tot de container had. Deze kennis, verdachte, is op verzoek van [medeverdachte] gekomen om de container te openen. Hij deed dat met een sleutel. In de container hebben verbalisanten onder meer 1080 signaalraketten en 4460 nitraatklappers aangetroffen.5 Van het aangetroffen vuurwerk zijn foto's gemaakt. De signaalraketten bevatten geen Nederlandstalige gebruiksaanwijzing.6

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in maart of april 2008 voor € 3.500,00 vuurwerk heeft gekocht van een persoon die hij bij het stappen in Amsterdam had ontmoet. Dit vuurwerk heeft verdachte opgeslagen in een container die hij op het terrein van medeverdachte [medeverdachte] had staan. Deze container had hij twee jaren eerder met toestemming van [medeverdachte] geplaatst om tijdelijk zijn, verdachtes, huisraad in op te slaan. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het illegaal vuurwerk betrof en dat hij het vuurwerk niet voorhanden mocht hebben.

Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard7 dat ongeveer anderhalf à twee jaren eerder in de schuur achter diens woning aan de [adres] door [verdachte] een stalen container is geplaatst. Hij heeft verdachte hierin huisraad zien opslaan. In november 2008 heeft [medeverdachte] van verdachte gehoord dat verdachte een aantal in een kroeg gekochte doosjes vuurwerk in de container had liggen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wel kon nagaan dat het vuurwerk illegaal moest zijn, anders hoefde het immers niet verborgen te worden. Hij vond het prima dat het vuurwerk tot eind 2008 in de container zou liggen. In 2009 zou [medeverdachte] de aanwezigheid van het vuurwerk niet meer toestaan.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het bovengenoemde vuurwerk voorhanden had.

Niet is gebleken dat verdachte het vuurwerk tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] voorhanden had. De container is door verdachte op het perceel van [medeverdachte] geplaatst. Buiten medeweten van [medeverdachte] heeft verdachte het vuurwerk in de container opgeslagen. Niet gebleken is dat [medeverdachte] toegang had tot de (inhoud van de) container en feitelijke beschikkingsmacht had over het vuurwerk. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] niet direct heeft ingegrepen en [verdachte] de container heeft laten leegmaken toen hij bekend werd met het door verdachte in de container opgeslagen vuurwerk, kan wellicht als weinig voortvarend worden geduid, doch levert naar het oordeel van de rechtbank nog geen 'medeplegen' op.

Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: 'NFI') heeft ten aanzien van verschillende soorten vuurwerk deskundigenverklaringen opgesteld. Het NFI heeft per soort vuurwerk diverse typen en uitvoeringen onderzocht op onder meer het gewicht en de samenstelling van de lading. De verdediging heeft aangevoerd dat deze algemene deskundigenverklaringen van het NFI niet gebruikt mogen worden voor het bewijs van de samenstelling van het bij verdachte gevonden vuurwerk, aangezien dat niet is onderzocht.

De rechtbank is van oordeel dat de algemene deskundigenverklaringen van het NFI voldoende bewijs leveren van de samenstelling van onder een verdachte aangetroffen vuurwerk, indien het specifieke type vuurwerk dat is aangetroffen is onderzocht door het NFI. Aangenomen mag immers worden dat vuurwerk van een bepaald type als in massaproductie vervaardigd in beginsel steeds dezelfde samenstelling heeft.

Het NFI heeft een deskundigenverklaring signaalraketten opgesteld. In deze deskundigenverklaring is ten aanzien van de signaalraket van het type "Cracking Rocket Nr. 245" vastgesteld dat de effectlading niet louter bestaat uit zwart buskruit.8 De onder verdachte aangetroffen signaalraketten zijn van het type "Cracking Rocket Nr. 245" en vertonen grote visuele gelijkenis met de door het NFI onderzochte signaalraketten van hetzelfde type.9 Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de NFI deskundigenverklaring signaalraketten bewijs levert van de samenstelling van de onder verdachte aangetroffen signaalraketten.

In het dossier ontbreekt een algemene deskundigenverklaring van het NFI waarin nitraatklappers van het type Choeêt AB21, als onder verdachte aangetroffen, zijn onderzocht. Ook is er geen specimen van de onder verdachte aangetroffen nitraatklappers door het NFI onderzocht. De rechtbank is van oordeel dat het zich in het dossier bevindende NFI onderzoeksrapport omtrent de samenstellingvan nitraatklappers van het type Choeêt AB21, onderdeel van een geheel ander opsporingsonderzoek, niet gebruikt kan worden voor het bewijs van de samenstelling van de onder verdachte aangetroffen nitraatklappers. De brede onderzoeksopzet naar een veelheid aan typen vuurwerk die ten grondslag ligt aan de algemene deskundigenverklaringen van het NFI rechtvaardigen het gebruik van deze deskundigenverklaringen voor het bewijs van de samenstelling van onder een verdachte aangetroffen vuurwerk. Deze brede onderzoeksopzet ontbreekt wanneer het NFI in het kader van een opsporingsonderzoek in een individueel geval een specifieke partij vuurwerk onderzoekt. Gezien het bovenstaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de onder verdachte aangetroffen nitraatklappers een lading bevatten die niet uitsluitend uit zwart buskruit bestond.

Op grond van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte 1080 signaalraketten voorhanden had die niet voorzien waren van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing en die een effectlading bevatten die niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit. Deze signaalraketten kwalificeren op grond van artikel 1.1.2. juncto artikel 1.1.1. van het Vuurwerkbesluit10 als consumentenvuurwerk, nu ze zijn aangetroffen bij een particulier en derhalve bestemd waren voor particulier gebruik. Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

hij op 17 december 2008 in de gemeente Nunspeet opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 1080 signaalraketten (lawinepijlen) (artikel nummer 245) voorhanden heeft gehad ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers

- waren die signaalraketten (lawinepijlen), niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kon ontstaan en

- voldeed de lading van die signaalraketten (lawinepijlen), in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie D1) behorende bij die regeling gestelde eisen; de lading voor knaleffect van die signaalraketten bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit;

Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.


Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

overtreding van een voorschrift gesteld krachtensartikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het onder verdachte aangetroffen vuurwerk door zijn zwaarte een bijzonder gevaarzettend karakter kent, zowel wat betreft het gebruik door particulieren als wat betreft de opslag op beperkte afstand van woningen. Volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie is in het geval van het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid illegaal vuurwerk een langdurige gevangenisstraf gepast.

De raadsman heeft aangevoerd dat er geen grote partij vuurwerk is aangetroffen en dat het vuurwerk bestemd was voor eigen gebruik. Voorts dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en al € 3.500,00 kwijt is doordat het door hem gekochte vuurwerk in beslag is genomen.

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de grote hoeveelheid vuurwerk die verdachte voorhanden had en het bijzonder gevaarzettende karakter van dit vuurwerk, mede gezien de wijze waarop dit vuurwerk was opgeslagen. Evenwel acht de rechtbank, gelet op het ontbreken van relevante justitiële documentatie van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden - verdachte heeft een baan en een gezin - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit, inhet bijzonder een soortgelijk, te plegen. Daarnaast acht de rechtbank gelet op het vorenoverwogene een werkstraf van de maximale duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht ;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer;
- 1.1.2, 1.2.2, 2.1.1. en 2.1.3. van het Vuurwerkbesluit;
- 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk2004.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

De rechtbank:

* verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;

* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan;

* verklaart verdachte strafbaar;

* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden;

* bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

* veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.

Aldus gewezen door mr. Draisma, voorzitter, mrs. Van der Hooft en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schippers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2010.

1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het (stam)proces-verbaal, nummer PL0622/09-200354, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, gesloten en ondertekend door [naam 1 en naam 2] op 14 januari 2009
2 MMA d.d. 12 december 2008, dossierpagina 14
3 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 15
4 Proces-verbaal van ambtelijk verslag, dossierpagina's 17 en 18
5 Proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, dossierpagina's 33 en 56
6 Proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, dossierpagina 56
7 Verklaring [medeverdachte], dossierpagina's 27 en 28
8 NFI deskundigenverklaring signaalraketten, versie 5, 24 oktober 2008, bijlage 1 nummer 25, dossierpagina 121
9 Proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, dossierpagina 56 en 58
10 Zoals dit besluit gold ten tijde van het bewezenverklaarde

http://jure.nl/bn1660
 
* verklaart verdachte strafbaar;

* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden

*bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt

Kortom:


6 maanden voorwaardelijk en 240 uur werkstraf. Voor het verhandelen van Lawinepijlen en Nitraten. Exclusief voor arrest. Begrijp ik dat hieruit? Is op zich een nette straf. Als je gepakt wordt minder maargoed dat is het risico van het vak. Ik hoop dat de beste man flink verdiend heeft eraan. Eigenlijk zou de ge-eert moeten worden om risico te nemen om alle Nederlanders een goed oudjaar te gunnen. Iets wat de politie en justitie niet doet ;)
 
Op 9 juli was het beroep in cassatie in de zaak van de verzekeraars van de Grolsche Bierbrouwerij (Enschede) tegen de staat.
Het gaat om de Vuurwerkramp in 2000.

Inleiding:

Op 13 mei 2000 is te Enschede op het terrein van het vuurwerkopslagbedrijf
van de v.o.f. S.E. Fireworks (hierna: SEF) buiten de werkuren brand uitgebroken; daardoor is vuurwerk tot ontbranding gekomen, waarna zich krachtige ontploffingen hebben voorgedaan (hierna ook: de vuurwerkramp). Door deze explosies is in de omgeving van het bedrijf grote schade veroorzaakt; daarbij is ook het bedrijfscomplex van Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. beschadigd, dat op een afstand van 100-175 meter lag.

De (ellenlange)uitspraak kan je lezen door de volgende link aan te klikken:


http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BL3262
 
Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/2401 OB

Uitspraakdatum: 25 augustus 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting ten bedrage van € 11.108 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 2.777.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.842 en de boete tot € 1.460.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 19 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn adviseur [A] en . Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.6. Bij brief van 16 december 2009 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om stukken toe te zenden waaruit blijkt dat eiser, zoals hij ter zitting van 15 december 2009 heeft gesteld, op of rond 2 juni 2003 via de BMW-dealer een financiering is aangegaan voor een bedrag van € 35.512 voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.7. Eiser heeft aan de rechtbank een kopie overgelegd van een overeenkomst van geldlening die eiser heeft afgesloten bij BMW Financial Services voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.8. Bij brief van 12 januari 2010 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om op het onder 1.7 vermelde stuk te reageren.
1.9. Verweerder heeft een nader stuk ingediend, gedagtekend 1 februari 2010, door de rechtbank ontvangen op 2 februari 2010.

1.10. Bij brief van 16 februari 2010 heeft eiser de rechtbankverzocht om op het nader stuk van verweerder te mogen reageren. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 24 februari 2010 ingewilligd.

1.11. Een nadere reactie van eiser op het schrijven van verweerder van 1 februari 2010 is door de rechtbank ontvangen op 23 maart 2010.

1.12. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [E] en . Namens eiser zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.13. Op beide zittingen zijn tevens behandeld de beroepen van eiser in de zaken bekend onder de nummers AWB 08/4517 IB/PVV, AWB 08/2758 IB/PVV, AWB 08/2759 IB/PVV en AWB 08/2760 IB/PVV.

Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.14. Eiser is fulltime in dienstbetrekking werkzaam bij [F] BV. Daarnaast drijft eiser een onderneming onder de naam [G]. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het graveren van kentekens in autoruiten. De onderneming is sinds13 juli 1993 opgenomen in het handelsregister. Sinds die datum is eiser bij de Belastingdienst in de administratie opgenomen als ondernemer voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting.

1.15. Eiser doet per jaar aangifte voor de omzetbelasting. In zijn aangifte omzetbelasting over 2002 heeft eiser een omzet aangegeven van € 800. In zijn aangifte omzetbelasting over 2003 heeft eiser een omzet aangegeven van € 1.290. In de daarop volgende jaren heeft eiser nihil-aangiften ingediend.

1.16. Onderzoek van de FIOD-ECD naar de handel in illegaal vuurwerk heeft met betrekking tot eiser tot de volgende bevindingen geleid. In de jaren 2002 tot en met 2005 heeft eiser grote hoeveelheden zogenoemd spektakelvuurwerk ingekocht bij een groothandel in vuurwerk in België (hierna: de groothandel), te weten:
- in het vierde kwartaal van 2002 heeft eiser de groothandel achttien keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 5.174,98 aan vuurwerk gekocht;
- in het vierde kwartaal van 2003 heeft eiser de groothandel twaalf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.969,74 aan vuurwerk gekocht;
- in het vierde kwartaal van 2004 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 4.378,30 aan vuurwerk gekocht;
- in het vierde kwartaal van 2005 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.871,00 aan vuurwerk gekocht.

1.17. Volgens de FIOD-ECD gaat het om inkopen van spektakelvuurwerk van diverse klassen dat in België niet mag worden verkocht aan particulieren. Dit vuurwerk kan alleen worden gekocht door vuurwerkbedrijven en handelaren. Buitenlandse handelaren dienen daarbij een uittreksel van de Kamer van Koophandel, een omzetbelastingformulier, alsmede een inschrijvingsbewijs van het voertuig waarmee het vuurwerk wordt vervoerd te overleggen.

1.18. De FIOD-ECD heeft de onder 1.16 en 1.17 vermelde bevindingen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij eiser ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 tot en met 2005 en de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 22 mei 2007. Een afschrift van dit rapport is aan de rechtbank overgelegd.

1.19. Naar aanleiding van voormeld boekenonderzoek is aan eiser onder meer de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Eiser heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiser twee verklaringen van buren overgelegd. Beiden verklaren dat ze wel eens zijn meegereden met eiser naar de groothandel in België en dat zij daar hebben gezien dat andere klanten aan eiser hebben gevraagd of hij voor hen vuurwerk wilde kopen en dat eiser daarmee een aantal keer heeft ingestemd. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om 30% van de totale inkopen toe te rekenen aan vuurwerk dat eiser heeftgekocht voor derden en waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Voorts heeft verweerder het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200% om op die wijze rekening te houden met eisers stelling dat veel van het ingekochte vuurwerk is doorverkocht aan vrienden, familie en buren. De naheffingsaanslag is dienovereenkomstig verminderd.

Geschil
1.20. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd.

1.21. Eiser stelt dat hij niet heeft gehandeld in vuurwerk. Hij is dan ook van mening dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete ten onrechte zijn opgelegd.

1.22. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

1.23. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

1.24. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.25. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN
2.1. Eiser bestrijdt dat hij heeft gehandeld in vuurwerk. Vuurwerk is voor hem een hobby; daarom gaat hij in het vierde kwartaal vaak op en neer naar België om aldaar bijzonder vuurwerk te kopen voor zichzelf en zijn familie. Het overgrote deel van het vuurwerk heeft hij echter gekocht voor mensen die op dat moment toevallig bij de groothandel aanwezig waren en die zelf niet over de vereiste documenten beschikten om vuurwerk te kopen. Hij heefthiervoor geen vergoeding berekend.

2.2. Verweerder dient gegeven eisers ontkenning aannemelijk te maken dat eiser wel heeft gehandeld in vuurwerk en daarmee omzet heeft behaald waarover hij ten onrechte geen belasting heeft voldaan. Verweerder heeft daartoe in eerste instantie het volgende aangevoerd.

2.3. Uit door de FIOD-ECD van de groothandel ontvangen gegevens blijkt dat eiser in de periode 2002 tot en met 2005 met gebruikmaking van zijn omzetbelastingnummer in totaal 52 keer spektakelvuurwerk heeft ingekocht. De bedragen waarvoor eiser jaarlijks vuurwerk heeft gekocht, variëren van € 3.871,00 tot € 5.174,98. De aangekochte hoeveelheden vuurwerk zijn te groot voor eigen gebruik. De stelling van eiser dat hij het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die toevallig bij de groothandel aanwezig waren, strookt niet met de gegevens in de vijfentwintig vrachtbrieven waarover verweerder beschikt. In deze vrachtbrieven uit 2004 en 2005 wordt eiser vermeld als "bestemmeling" envervoerder. Als leveringsadres wordt vermeld eisers woonadres. Voorts wordt in de vrachtbrieven het kenteken van eisers auto vermeld, de naam van zijn bedrijf, zijn btw-nummer en zijn nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Ook staat op veel van de vrachtbrieven eisers handtekening. De vrachtbrieven nopen derhalve tot de conclusie dat eiser het vuurwerk met zijn auto vervoert naar zijn woonadres. Tenslotte heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser in 2003 een BMW Cabrio heeft gekocht meteen consumentenprijs van € 58.675, waarvoor hij na inruil van een andere BMW € 35.511,62 heeft betaald.

2.4. Na het eerste onderzoek ter zitting heeft verweerder de volgende vermogensvergelijking opgesteld:

[[img=1946]]

Hierbij merkt verweerder op dat hij met betrekking tot de uitgaven van eiser voor vuurwerk voor eigen gebruik is uitgegaan van de door eiser geschatte bedragen.

2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerdermet hetgeen hij heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft overgelegd aannemelijk gemaakt dat eiser heeft gehandeld in vuurwerk. Hieraan kan hetgeen eiser heeft aangevoerd niet afdoen. Eiser heeft weliswaar aangetoond dat hij voor de aankoop van de BMW Cabrio een bedrag van € 35.512 heeft geleend, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser geen omzet met de handel in vuurwerk heeft behaald. Met betrekking tot de door verweerder opgestelde vermogensvergelijking heeft eiser gesteld dat het inkomen van zijn moeder ten onrechte niet in aanmerking is genomen. Eiser voerde in de desbetreffende periode namelijk een gezamenlijke huishouding met zijn moeder. Ook als rekening wordt gehouden met dat inkomen blijft er per maand zo gering bedrag over dat daarmee het levensonderhoud van eiser en zijn moeder niet kan worden bekostigd. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder de autokosten te hoog heeft vastgesteld. Eiser schat de autokosten op enkele tientjes per jaar voor onderhoud. De rechtbank acht dit evenwel niet aannemelijk. Tot de autokosten behoren naast de onderhoudskosten, waarvan het beloop overigens ongetwijfeld hoger is dan enkele tientjes, immers ook de motorrijtuigenbelasting, de verzekeringskosten en de benzinekosten. Ten slotte heeft eiser op de tweede zitting gesteld dat hij zijn hypotheekschuld heeft opgehoogd met € 25.000 en dat dit bedrag na te zijn gestort op zijn giro- en spaarrekening is opgegaan aan levensonderhoud. Eiser heeft met betrekking tot deze ophoging en de storting daarvan op zijn rekeningen geen enkel bewijsmiddel aangevoerd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat.

2.6. Voor de berekening van de omzet behaald met de handel in vuurwerk is verweerder uitgegaan van de inkoopbedragen en een winstpercentage van 300%. Dit winstpercentage is gebaseerd op een onderzoek van de projectgroep LOM-vuurwerk van het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving. Deze projectgroep heeft op 28 april 2005 het rapport "Interventiestrategie verboden consumentenvuurwerk" uitgebracht, waarin wordt vermeld dat de bruto winstpercentages in de illegale vuurwerkhandel kunnen oplopen tot 400%.
In de bezwaarfase heeft verweerder alsnog 30% van de inkopen toegerekend aan inkopen voor derden waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus in voldoende mate rekening gehouden met de mogelijkheid dat eiser vuurwerk heeft gekocht voor derden en daarvoor geen winstopslag op de door hem betaalde inkoopprijs heeft berekend. Dat eiser, zoals hij stelt, het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die bij de groothandel aanwezig waren, acht de rechtbank gelet op de onder 2.3 genoemde vrachtbrieven, niet aannemelijk. Voorts heeft verweerder in de bezwaarfase het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200%. De rechtbank acht dit percentage, gelet op voormeld rapport, redelijk. Wat betreft de door eiser gemaakte kosten is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee in voldoende mate rekening heeft gehouden.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld.

2.8. Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in verbinding met § 25 en § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) is aan eiser, gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag, een vergrijpboete opgelegd. Volgens verweerder is sprake van grove schuld nu eiser wist, dan wel had moetenweten, dat hij ter zake van de leveringen van illegaal vuurwerk omzetbelasting had moeten voldoen.

2.9. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat hij ter zake van de leveringen van illegaal vuurwerk geen omzetbelasting heeft betaald. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser als ondernemer bekend was, althans bekend had moeten zijn met de regelgeving op het gebied van de omzetbelasting. Nu eiser het vuurwerk heeft gekocht met gebruikmaking vanzijn omzetbelastingnummer wist hij derhalve, althans had hij moeten weten dat hij ter zake van de levering van dat vuurwerk omzetbelasting diende te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser daarom terecht een vergrijpboete van vijfentwintig procent van de nageheven belasting opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de onderhavige boete en de vergrijpboeten die zijn opgelegd bij de navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met2004 wegens samenloop met 50% dienen te worden gematigd. De resterende boete acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank zal de resterende boete voorts verder verminderen met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De boete is immers aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 22 mei 2007. Nu de rechtbank op 25 augustus 2010 uitspraak doet, is de redelijke termijn met meer dan één jaar overschreden. Gelet op het vorenoverwogene vermindert de rechtbank de boete tot een bedrag van € 620,50.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete gegrond te worden verklaard en dient het beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten
2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij de vier in 1.7 genoemde zaken zijn aan te merken als met deze zaaksamenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Bij uitspraak van de rechtbank van heden is het beroep in één van die zaken ongegrond verklaard. In vier met elkaar samenhangende zaken zijn de beroepen gegrond verklaard. Op de voet van het Besluit en met inachtneming van het vorenstaande zijn de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken).

III BESLISSING
De rechtbank:
* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag ongegrond;
* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking gegrond;
* vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;
* vermindert de boete tot een bedrag van € 620,50 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
* veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 966 aan eiser te voldoen;
* gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 145 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, mr. J.P.F. Slijpen en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.

http://jure.nl/bn8415
 
LJN: BO1230, Rechtbank Utrecht , 05/985161-07

Datum uitspraak: 11-10-2010
Datum publicatie: 20-10-2010
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Vuurwerkhandel. Aandeel verdachte gering. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
zitting houdende te Utrecht

Sector strafrecht

parketnummer: 05/985161-07 [P]

vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 11 oktober 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem

1. Onderzoek van de zaak
De zaak is eerst behandeld ter terechtzitting van 7 september 2009. De behandeling van de zaak is toen geschorst in verband met de verhindering van verdachte. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 februari 2010, maar geschorst om de officier van justitie aanvullend onderzoek te (laten) verrichten. Ter terechtzitting van 27 september 2010 is het onderzoek ter terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 1 februari 2010 bevond. De officier van justitie en de verdediging hebben daarbij hun standpunten kenbaar gemaakt.

2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: op 28 november 2007 te Apeldoorn verboden consumentenvuurwerk aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
ten aanzien van feit 2: op 4 december 2007 te Apeldoorn verboden consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad.

3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de bevindingen van verbalisanten omtrent het aantreffen van het vuurwerk, het onderzoek dat is verricht ten aanzien van het vuurwerk(transport) en de deskundigenverklaringen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).

4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten en voert daartoe het volgende aan.
Verdachte was werkzaam bij [bedrijf 1]. [bedrijf 1] had zeggenschap over het vuurwerk en verdachte heeft alleen in de periode dat [bedrijf 1] in China was zeggenschap gehad over het vuurwerk. Op de data die in de tenlastelegging zijn genoemd, was [bedrijf 1] niet in China. Verdachte had er op dat moment dan ook geen zeggenschap over (hij had alleen wetenschap) en kon het aldus ook niet voorhanden hebben dan wel ter beschikking stellen. Verdachte dient naar het oordeel van de verdediging dan ook te worden vrijgesproken van beide feiten.

4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.

Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 4 december 2007 is het pand aan de [adres] te Apeldoorn doorzocht. Daarbij zijn grote hoeveelheden vuurwerk aangetroffen en inbeslaggenomen, te weten: 440 Chinese rollen, 6.600 Chinese vlinders en 70.000 nitraatklappers.

Een van de Chinese rollen is onderzocht door een verbalisant, lid van het Milieu Rechercheteam. De aangetroffen rollen kwamen overeen met eerder door het NFI onderzochte rollen. Deze Chinese rollen kunnen worden beschreven als verboden consumentenvuurwerk. Bij alle door het NFI onderzochte Chinese rollen bestond de lading niet uit zwart buskruit. Daarbij komt dat het brutogewicht van de Chinese rollen meer dan tien kilo bedroeg. Het deskundigenrapport met betrekking tot de Chinese rollen is opgenomen in het dossier.

Een van de Chinese vlinders is onderzocht door een verbalisant. Deze kwam overeen met eerder door het NFI onderzochte vlinders. De Chinese vlinders zijn, gelet op de tot nu toe gebruikte ladingen in deze vlinders, niet geladen met zwart buskruit. Het deskundigenrapport met betrekking tot de Chinese vlinders is opgenomen in het dossier.

De nitraatklappers zijn onderzocht door een verbalisant. Hieruit bleek dat de nitraatklappers niet waren voorzien van de aanduiding ‘geschikt voor particulier gebruik’ en niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 februari 2010 bekend dat voornoemd vuurwerk in de loods aanwezig was. Verdachte heeft hierover verder verklaard dat het vuurwerk werd opgeslagen in de loods van het bedrijf waar hij werkte en dat hij, verdachte, in ruil voor een vergoeding hielp met het in- en uitladen en ophalen van vuurwerk. Tegenover de politie, heeft verdachte verklaard dat hij in het bedrijf [bedrijf 2] werkte en de vuurwerkverkoop zag als normale handel. De ene keer ging het om pluche beesten en dan weer om vuurwerk.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts wetenschap had van het vuurwerk en dat dit onvoldoende is voor ‘voorhanden hebben’. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij niet alleen wist van de aanwezigheid van het vuurwerk, maar ook meehielp met het in- en uitladen en ophalen van het vuurwerk en dat hij geld zou krijgen voor het verkopen van vuurwerk. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank feitelijke zeggenschap over het vuurwerk. Dat hij niet de eindverantwoordelijke was, dat was naar verdachte zijn zeggen [bedrijf 1], staat daaraan niet in de weg.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.

Aanvullend ten aanzien van feit 1
Op 28 november 2007 werd door het observatieteam waargenomen dat een Volkswagen Transporter, bestuurd door [betrokkene 1], naar binnen werd gereden in het bedrijfspand aan de [adres] te Apeldoorn. Waargenomen werd dat de bus naar binnen werd gereden en dat hij daar enige minuten bleef. Vervolgens werd waargenomen dat [betrokkene 1] met de bus wegreed.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 februari 2010 bekend dat [betrokkene 1] op 28 november 2010 vuurwerk heeft opgehaald in het bedrijfspand aan de [adres] te Amersfoort en dat hij bij deze levering aanwezig was. Verdachte heeft voorts verklaard dat het vuurwerk dat op die dag is geleverd Chinese rollen en Chinese vlinders waren en dat het geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2010 in de loods is aangetroffen.

De rechtbank overweegt dat, nu verdachte heeft verklaard dat het vuurwerk dat op 28 november 2010 aan [betrokkene 1] ter beschikking is gesteld geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2007 is inbeslaggenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het ging om Chinese rollen en Chinese vlinders die niet bestonden uit uitsluitend buskruit en dat het brutogewicht van de Chinese rollen meer dan 10 kilo was.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts wetenschap had van het vuurwerk en dat dit onvoldoende is voor ‘ter beschikking stellen aan’. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij in ieder geval meehielp met het in- en uitladen en ophalen van het vuurwerk en dat hij geld zou krijgen voor het verkopen van vuurwerk. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank feitelijke zeggenschap over het vuurwerk. Dat hij niet de eindverantwoordelijke was, dat was naar verdachte zijn zeggen [bedrijf 1], staat daaraan niet in de weg.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.

4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.
op 28 november 2007 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten een aantal Chinese rollen en een aantal Chinese vlinders aan een ander, te weten [betrokkene 1] ter beschikking heeft gesteld ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers

- voldeed de lading van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A2) behorende bij die regeling gestelde nadere eisen; de lading van die Chinese rollen bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en

- voldeed de lading van die Chinese vlinders in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijalge III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling gestelde eisen; de lading van die Chinese vlinders bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en

- bedroeg het brutogewicht van elk van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 6 lid 5 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 meer dan 10 kg.;

2.
op 4 december 2007, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten 440 Chinese rollen en 6.600 Chinese vlinders en 70.000 nitraatklappers voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers

- voldeed de lading van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A2) behorende bij die regeling gestelde nadere eisen;
de lading van die Chinese rollen bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en

- voldeed de lading van die Chinese vlinders in strijd met het gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in bijlage III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling gestelde eisen;
de lading van die Chinese vlinders bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit en

- bedroeg het brutogewicht van elk van die Chinese rollen in strijd met het gestelde in artikel 6 lid 5 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 meer dan 10 kg. en

- waren die nitraatklappers niet voorzien van de aanduiding “Geschikt voor particulier gebruik” en

- waren die nitraatklappers niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat hij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en 2: telkens, opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 1 jaar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur/subsidiair 120 dagen hechtenis.

6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, bij veroordeling van verdachte, rekening dient te worden gehouden met een aantal strafverminderende feiten en omstandigheden. Uit het door de officier van justitie aan het dossier gevoegde aanvullende proces-verbaal blijkt dat de rol van verdachte in de vuurwerkhandel zeer klein was. Daarbij komt dat het hier gaat om een zeer oud feit. De redelijke termijn is overschreden. De verdediging verzoekt om die reden de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden gehad en een partij vuurwerk aan een ander ter beschikking gesteld dat niet voldeed aan de Nederlandse voorschriften. Dit vuurwerk was door zijn grote vuurkracht en omvang gevaarlijk van aard. Door dit illegale vuurwerk in een loods te bewaren en te verspreiden onder andere personen heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van (deze) personen en hun omgeving. Van dit risico moet hij, gelet op de jaarlijkse berichtgeving van overheidswege over het gevaar van vuurwerk in het algemeen, als elk ander op de hoogte zijn geweest. Dat er geen ongelukken zijn gebeurd met betrekking tot dit vuurwerk is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. De rechtbank neemt als strafverminderende factor wel mee dat de rol van verdachte in de vuurwerkhandel relatief gering is geweest en hij niet de hoofdverantwoordelijke was.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank, in het bijzonder gelet op de inhoud van verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2009, meegewogen dat verdachte slechts enkele malen met justitie in aanraking is geweest met betrekking tot andersoortige feiten.

Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 29 september 2009 is veroordeeld tot een geldboete in verband met een andersoortig strafbaar feit, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.

De rechtbank is voorts van oordeel dat het in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop door de bevoegde autoriteiten is gehandeld. Bij de berechting van een strafzaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging ziet op de pleegdata 28 november 2007 en 4 december 2007. De redelijke termijn is gaan lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank houdt hiervoor 4 december 2007 aan, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. De uitspraak vindt plaats op 11 oktober 2010. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank in deze dan ook mee dat de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden is overschreden. Het betrof geen bijzonder ingewikkelde zaak en de overschrijding van de redelijke termijn is slechts deels te wijten aan het optreden van de verdediging.

Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en nodig is gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal echter in verband met de termijnoverschrijding, met inachtneming van de door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunten, de door de officier geëiste werkstraf met 10% verminderen.

7. Het beslag
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen worden onttrokken aan het verkeer.

7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.

7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.

Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen.

Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing
De rechtbank:


Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 en 2: telkens, opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 (oud) van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 216 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 108 dagen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;

Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
440 stuks vuurwerk, Celebration Cracker, 100.000 kl, in 440 UNdozen, 1.4 G, 14 kg per doos, totaal gewicht 6160 kg, 15 pallets;
70.000 stuks vuurwerk, Thumping Thunder C0408-2, 70 UNdozen, 1.4 G, 30 kg per doos, totaal gewicht 910 kg;
6.600 stuks vuurwerk, Spanish Cracker C0408-1, 22 UNdozen, 1.4 G, 30 kg per doos, totaal gewicht 660 kg.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2010.
Mr. C.S.K. Fung Fen Chung en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BO1230
 
Hier klopt ff iets niet:



De rechtbank overweegt dat, nu verdachte heeft verklaard dat het vuurwerk dat op 28 november 2010 aan [betrokkene 1] ter beschikking is gesteld geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2007 is inbeslaggenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het ging om Chinese rollen en Chinese vlinders die niet bestonden uit uitsluitend buskruit en dat het brutogewicht van de Chinese rollen meer dan 10 kilo was.

28 november 2010 moet nog komen en dan staat er opeens weer 2007?

Verdachte heeft voorts verklaard dat het vuurwerk dat op die dag is geleverd Chinese rollen en Chinese vlinders waren en dat het geen ander vuurwerk was dan het soort dat op 4 december 2010 in de loods is aangetroffen.

Hmm het vuurwerk moet nog worden aangetroffen, een tijdmachine? :P
4 december 2010 moet ook nog komen :P
 
Inderdaad een raar verhaal.
4 december en 28 november dit jaar moet momenteel nog komen.
Hopelijk is hier geen "helderziende" aan het werk of zo.
 
Beste mensen.

voor moeten komen met 2 12 inch shells. en 13 TI salutes
kan kiezen of 8 weken zitten of 120 uur taakstraf.

ik ga hoger in berope want vindt het echt belachelijk dat je zoiets ervoor krijgt.

iemand die nog tips heeft ?

Gr
 
120 uur taakstraf nemen. zeker niet in hoger beroep gaan!
vooral met 2x 12'' kom je goed weg met deze straf. Ik denk dat je straf alleen maar hoger uit kan vallen in hoger beroep
 
Wat moet jij als Consument zowiezo al met een 12'' shell :S
Wil je je woontplaats opblazen ofso

Ik zou inderdaad ook maar niet in Hoger beroep gaan want dan loopt het beroerd voor je af denk ik zomaar, je mag blij zijn met de straf van 120 uur taakstraf !

8 Weken zitten is ook niet alles, dus als ik jou was zou ik het maar accepteren en voor de taakstraf gaan !
 
Werkstraf voor filmen 'mooi vuurwerk'

Misbruik van vuurwerk is strafbaar en zelfs het filmen van de gevolgen ervan kan je een werkstraf opleveren.

Het ontsteken van vuurwerk is een oude traditie op oudejaarsdag en dient ter onderstreping van de feestvreugde bij het inluiden van het nieuwe jaar. Vuurwerk is echter ook gevaarlijk indien het op onzorgvuldige wijze wordt gebruikt, waarvoor ook sinds jaar en dag in landelijke campagnes wordt gewaarschuwd. Misbruik van vuurwerk is zelfs strafbaar.

'Mooi vuurwerk']
Karel (23) was met twee vrienden van 21 en 22 jaar op oudejaarsdag 2007 naar basisschool Den Bongerd in Goirle gegaan. Daar aangekomen, vestigden zijn vrienden een grote hoeveelheid zwaar vuurwerk aan de muren van twee noodlokalen. Het vuurwerk werd daarna aangestoken. Er onststond een gat en daar werd ook weer vuurwerk in gedaan en aangestoken. De units, waarin drie groepen les kregen, werden volkomen vernield. De brand tastte ook andere delen van de school aan. Karel stond erbij, keek ernaar en filmde het 'mooie vuurwerk'.

Onverantwoordelijk gedrag
De drie mannen werden strafrechtelijk vervolgd. Weliswaar kon niet worden bewezen dat de brand in de school door hen was veroorzaakt, maar het was zeer wel mogelijk dat door dergelijk misbruik van vuurwerk de brand was ontstaan. De mannen hadden zich dan ook erg onverantwoordelijk gedragen, aldus de rechter. Ook al had Karel zelf geen vuurwerk aangestoken, hij was wel medeverantwoordelijk, onder meer door het filmen.

140 uur schoffelen
Het werd Karel zwaar aangerekend dat hij niet had stilgestaan bij de nadelige gevolgen voor de leerlingen en de leerkrachten van de basisschool. Bij de strafbepaling werd rekening gehouden met de geringere rol van Karel, aangezien hij zelf geen ontploffingen had veroorzaakt. Daar stond wel tegenover dat ter zitting bleek dat Karel geen enkel inzicht had in de kwalijkheid van zijn handelen.

Karel kreeg een werkstraf van 140 uur opgelegd, waarvan 40 voorwaardelijk. Karel mag nu gaan schoffelen.

Lees ook: Autoschade vergoeden na afsteken vuurwerk op openbare weg?

Bron: Rechtbank Breda, sector straf, 14 juli 2009, LJN BJ2561, Brabants Dagblad


Gepubliceerd: 22 december 2010
Copyright: JuroFoon
URL: www.jurofoon.nl/nieuws/weblog.asp?id=4165
 
Ik vind de straffen die ik hier lees voor sommige hoeveelheden zeer meevallen.
Ik ben een keer ''gepakt'' met 2 doosjes strijkers en kreeg 40uur taakstraf.
Als ik dit hier allemaal lees zijn de genen met dikke ladingen er zeer goed vanaf gekomen.

Gegroet.
 
hoi, ik ben vorig jaar oktober betrapt met illigaal vuurwerk.
ik had 1 pot en 72 knallers volgens de politie ik zou in die maand oktober horen wanneer ik naar de kinderrechter moest komen.ik hbe nou nog steeds niks gehoord???wat moet ik nu doen gewoon wachten?
 
hoi, ik ben vorig jaar oktober betrapt met illigaal vuurwerk.
ik had 1 pot en 72 knallers volgens de politie ik zou in die maand oktober horen wanneer ik naar de kinderrechter moest komen.ik hbe nou nog steeds niks gehoord???wat moet ik nu doen gewoon wachten?

Geen nieuws, goed nieuws.
Zolang jij niets hoort, hoef je ook niet naar de kinderrechter. :bonk:
 
Back
Bovenaan