Vuurwerk in rechtszaken

UItspraak

LJN BH5610, Rechtbank Zwolle, 07. 996566-07
Datum uitspraak: 12-02-2009
Datum publicatie: 11-03-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Zaaknummers: 07. 996566-07
Inhoudsindicatie:
illegaal vuurwerk, bewijs, REACH wetgeving, milieugevaarlijke stoffen, telefoontap, onherstelbaar vormverzuim, observatie, technisch hulpmiddel

Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer

Parketnr. : 07. 996566-07
Uitspraak: 12 februari 2009

Vonnis in de zaak van:

het openbaar ministerie

tegen

[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort.

De officier van justitie, mr. A.L.L A.H. de Muij, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Van feit 4 heeft hij vrijspraak gevorderd.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)

BEWIJS

De verdachte dient van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat aan het tapbevel van de officier van justitie ten onrechte de verdenking van overtreding van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen ten grondslag ligt, nu voor deze laatstgenoemde wet per 1 juni 2007 de zogenaamde Reach-wetgeving in de plaats is gekomen. De raadsman komt tot de conclusie dat het tappen onrechtmatig heeft plaats gevonden.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In het besluit van 24 mei 2007 (Stb 2007, 182), houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatievan chemische stoffen (hierna: REACH) is bepaald dat artikel IX van de REACH, waarin is bepaald dat de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt ingetrokken, eerst in werking treedt op 1 juni 2008. Dit betekent dat de Wet milieugevaarlijke stoffen eerst op 1 juni 2008 is vervallen en derhalve ten tijde van het tapbevel nog in werking was. Reeds hierom was de tap niet onrechtmatig.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het bevel tot stelselmatige observatie ten onrechte niet vermeldt welk technisch hulpmiddeler kan worden gebruikt. De raadsman stelt dat de officier van justitie uitdrukkelijk toestemming had moeten geven voor het gebruik van een peilbaken. Nu dit niet is gebeurd heeft deze observatie onrechtmatig plaatsgevonden, dient al hetgeen dat hieruit voortvloeit van het bewijs te worden uitgesloten en dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

De officier van justitie heeft gesteld dat voldoende is dat in het bevel wordt aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van een technisch hulpmiddel en dat niet is vereist dat expliciet wordt aangegeven welk hulpmiddel dat is.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Volgens het derde lid van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie bepalen dat ter uitvoering van het bevel tot stelselmatige observatie een technisch hulpmiddel wordt aangewend. Het vijfde lid van artikel 126g vermeldt de eisen waaraan het bevel moet voldoen. Onder e is bepaald dat het bevel vermeld de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven. Dit houdt in dat het bevel vermeldt of er van een technisch hulpmiddel gebruik gemaakt kan worden en zo ja van welk. Het bevel veronderstelt blijkens de redactie daarvan ook dat het technische hulpmiddel had moeten worden vermeld. Dat is niet gebeurd. De rechtbank constateert dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, en dat zij dient te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het gebruik van een peilbaken een ingrijpend opsporingsmiddel is nu de registratie van bewegingen van een personenauto met een technisch hulpmiddel het mogelijk maakt dat de bewegingen van de gebruiker van die auto voor een groot deel worden gevolgd. Ook is het mogelijk in een registratie gericht te zoeken op tijd en plaats. Voor gebruik van een dergelijk middel is expliciete toestemming van de officier van justitie vereist. Nu zodanige toestemming hier ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat de peilbaken-gegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu dit onrechtmatig is verkregen.

Anders dan de raadsman heeft betoogd leidt het voorgaande niet tot de conclusie dat verdachte ook van het aan hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Uit CIE-informatie (nr. 27016281 en 27016966 is gebleken dat verdachte al jaren in illegaal vuurwerk handelt, dat hij meerdere opslagplaatsen heeftop of in de directe omgeving van Urk en dat hij regelmatig op de [adres] komt. Verbalisanten hebben naar aanleiding van deze informatie op 7 november 2007 aan de [adres] met toestemming van de eigenaar in twee schuren een onderzoek ingesteld, waarbij vuurwerk is aangetroffen. De resultaten van het onderzoek in de schuur aan de Monnikenweg 4 en al hetgeen daaruit voortvloeit kunnen voor het bewijs worden gebezigd.

De rechtbank acht, ook na uitsluiting van de peilbaken gegevens, wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)

Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID

Het bewezene levert op:

1.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 aanhef en onder a en artikel 2.1.3 lid 1 van het Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten

2.
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.1 Wet milieubeheer, juncto artikel 2.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit, opzettelijk begaan, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten

3.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. Wet milieubeheer, juncto artikel 6 lid 5 regeling nadere eisenaan vuurwerk 2004, opzettelijk begaan, strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.

De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

De rechtbankheeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte vanwege geldelijk gewin grote hoeveelheden illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik en opslag van dergelijk vuurwerk zeer ernstige risico’s pleegt op te leveren. Die risico’s zijn er niet alleen voor degene die het vuurwerk voorhanden heeft of afsteekt, maar ookvoor niets vermoedende omstanders.
De rechtbank houdt er bij de straftoemeting ook rekening mee dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en is veroordeeld ter zake van vuurwerkdelicten.

Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 en 8.1 van de Wet milieubeheer;
- 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit;
- 6 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;
- 2.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit

BESLISSING

Het onder 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.

Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaarfeit heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. M.A. Pot en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2009.

Mrs. H.M. Schaak en M.A.A. ter Meer-Siebers voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

http://jure.nl/BH5610
 
img-210209-124_onli_951108h.jpg


assen/nieuw-amsterdam -
Voor zijn aandeel in het laten afbranden van een woonboot in november 2005 in Veenoord is R. van der H. (27) uit Nieuw-Amsterdam vandaag door de Asser politierechter veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 120 uur. Zijn vriend en plaatsgenoot G.J.D. (26) werd vrijgesproken.

Volgens de rechter is voldoende komen vast te staan dat drie mannen in de bewuste nacht met een vuurwerkpistool op de ramen van de woonboot geschoten. Het glas sneuvelde, waarna een gordijn vlam vatte. Vervolgens brandde de woonboot geheel uit. D. werd vrijgesproken, omdat hij voor het bewuste schot al was weggelopen en in de auto was gaan zitten. De derde verdachte in deze zaak werd eerder al veroordeeld.

Van der H. zei dat het onmogelijk was om met het vuurwerkpistool op de boot te schieten. Naar zijn mening werd er alleen in de lucht geschoten om het vuurwerkpistool uit te proberen. De derde verdachte zou volgens hem uiteindelijk een ander soort vuurwerk, een zogeheten Romeinse kaars, door het kapotte raam naar binnen hebben geschoten: "Daardoor is het vuur ontstaan." De reeds veroordeelde kameraad, die geen vriend meer is van D. en Van der H., verklaarde destijds dat het laatstgenoemde was die het fatale schot loste. "Dat klopt dus niet", aldus de Nieuw-Amsterdammer.

http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/d...oonboot_in_Veenoord_met_vuurwerk_getorpedeerd
 
Zware mishandeling door vuurwerk

Rechtbank Dordrecht veroordeelt een 36-jarige man ter zake zware mishandeling en voorhanden hebben van zwaar illegaal vuurwerk tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Verdachte heeft tijdens het EK 2008 zogenaamde vlinders op straat afgestoken. Een vlinder raakte een 13-jarige jongen.

LJ Nummer
BH7619

Bron: Rechtbank Dordrecht
Datum actualiteit: 24 maart 2009

De link die je kan downloaden om de uitspraak in zijn geheel te lezen:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BH7619&u_ljn=BH7619
 
LJN BI4668, Gerechtshof Leeuwarden, 24-001336-08
Datum uitspraak: 20-05-2009

Datum publicatie: 20-05-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Zaaknummers: 24-001336-08

Inhoudsindicatie:
Verdachte wordt ter zake van het voorhanden hebben van een hoeveelheid vuurwerk, welk vuurwerk niet voldeed aan de daaraan bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen, veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf.

Tenlastelegging
Aan verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg,ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 09 november 2006, in de gemeente [gemeente],

al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten één of meer vuurpijlen en/of één of meer stuks knalvuurwerk met lont en/of één of meer flowerbeds, voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels,

immers had verdachte toen aldaar voorhanden:

- 84, althans een aantal, vuurpijlen (importeur: Comet),

welke niet voorzien was/waren van
* een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan, en/of
* het productiejaar van voornoemde vuurpijlen,

en/of
- 1 flowerbed (productiejaar: 2006) (100 shots),

welke niet voorzien was/waren van
* een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan, en/of
* de naam en/of de handelsnaam of het handelskenmerk en/of de naam en/of de plaats van vestiging van de fabrikant en/of de importeur of handelaar, en/of waarvan in strijd met artikel 6 lid 5 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 het brutogewicht 18, althans meer dan 10, kilogram bedroeg,

en/of
- 10, althans een aantal, vuurpijlen (Devil), en/of
- 49, althans een aantal, stuks knalvuurwerk met lont (vlinder) (diameter:3 cm), en/of
- 10, althans een aantal, stuks knalvuurwerk met lont (vlinder) (diameter: 2.8 cm), en of
- 120, althans een aantal, stuks knalvuurwerk met lont (Thumping Thunder),

welke niet voorzien was/waren van
* een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan, en/of
* de naam en/of de handelsnaam of het handelskenmerk en/of de naam en/of de plaats van vestiging van de fabrikant en/of de importeur of handelaar,
* het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat diende ter identificatie van voornoemde vuurpijlen (Devil) en/of voornoemde knalvuurwerk met lont en/of het productiejaar van voornoemde vuurpijlen (Devil) en/of voornoemde knalvuurwerk met lont.

Gehele uitspraak bekijken? download dan:
http://jure.nl/bi4668.pdf
 
hmm hij had niet heel veel opzig .
als ik het goed begrijp
bijna 5 dozen bsc waar van er een miste.
1doos bcb
6 pakjes nitraten
10 devil lawinepijl
1 noname blok

leuk dat dit er bij vermeld word
maar wat is de eis/opgelegde straf nou?
mvg 3xh
 
hmm hij had niet heel veel opzig .
als ik het goed begrijp
bijna 5 dozen bsc waar van er een miste.
1doos bcb
6 pakjes nitraten
10 devil lawinepijl
1 noname blok

leuk dat dit er bij vermeld word
maar wat is de eis/opgelegde straf nou?
mvg 3xh


veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van
honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren
verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur vanzestig dagen zal worden toegepast;
 
Hey,

120 uur werk, oftewel 60 dagen hechtenis voor dit piep kleine beetje vuurwerk vind meneer meevallen? De straffen mbt vuurwerk zijn compleet doorgeslagen na dat gezeik in enschede. Zelfs wanneer je iemand zwaar mishandelt kom je er kwa straf beter van af.

Ik vind deze straf die is opgelegd voor 'een flowerbedje' een paar knalpijljtes en een doosie vlinders absurd hoog.

Groetjus

200mm
 
nou 200 mm
ik kan het helemaal met je eens zijn.
120u is niet nix hoor
is 3 weken voor spul wat de meeste *freaks) ook wel met oud en nieuw hebben liggen.
kijk als het bewezen zou zijn dat hij ook handelde hat ik ut eerder kunnen begrijpen.
maar aan de andere kant kan ik gerwin zijn mening ook wel delen.
wnt met een werk straf raak je in mijn ogen de mensen minder dan een toren hogen boete!
financieel raak je mensen harder dan met een taak straf.
wat weer in houd dat de handelaren denken" voor die paar uur werken verdien ik wel weer een hoop geld extra" dus opnieuw aan de handel.
 
LJN BI4906, Rechtbank Arnhem, 05/900008-09
Datum uitspraak: 26-05-2009
Datum publicatie: 26-05-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Zaaknummers: 05/900008-09
Inhoudsindicatie:
Gooien molotovcocktail naar brandweer bewezen

Arnhem, 26 mei 2009 – De rechtbank heeft een 21-jarige man uit Nijmegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Tijdens oudejaarsnacht 2008 / 2009 heeft hij een molotovcocktail gegooid naar de brandweer die bluswerkzaamheden wilde verrichten. De molotovcocktail ontplofte in de onmiddellijke nabijheid van twee brandweerlieden. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en heeft hem vrijgesproken van poging tot doodslag. Verder is hij veroordeeld voor brandstichting, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk.

Lees de uitspraak verder op:
http://jure.nl/bi4906.pdf
 
nou kijk hier vind ik 24 maanden dus 2 jaar best op zijn plek.
heel *****n dat er zon gast dit doet maar 2 jaar is zijn verdiende loon.
 
LJN: BI9654, Raad van State, 200806749/1/H1
200806749/1/H1. Datum uitspraak: 24 juni 2009


AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant A, appellant B, appellant C en appellant D, allen wonend te woonplaats,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 juli 2008 in zaak nr. 08/79 in het geding tussen:

appellant A, appellant B, appellant C en appellant D

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vuurwerkknaller B.V. (hierna: Vuurwerkknaller) bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van een werkplaats op het perceel Rietstraat 290 te Almelo (hierna: het perceel).

Bij besluit van 29 november 2007 heeft het college het door appellant A, appellant B, appellant C en appellant D (hierna: appellant A en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door appellant A en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellant A en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar appellant A en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman MSc, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Vuurwerkknaller, vertegenwoordigd door H.E. Huzink, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de verbouw van de bestaande werkplaats op de begane grond van het gebouw op het perceel in twee vuurwerkbunkers, een verkoopbalie en een verkoopruimte ten behoeve van de verkoop van vuurwerk.

Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college aan Vuurwerkknaller een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk op het perceel. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.

2.2. appellant A en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het met de bouwvergunning beoogde gebruik van het pand op het perceel in strijd is met de bestemming. Zij voeren hiertoe aan dat vuurwerk behoort tot de gevaarlijke goederen, zoals benzine, waarvan de verkoop niet onder detailhandel als bedoeld in artikel 8 van de planvoorschriften valt, maar onder bedrijfsdoeleinden als bedoeld in artikel 6. In de van de planvoorschriften deel uitmakende bijlage I "Staat van bedrijfsactiviteiten A" wordt immers onder SBI-code 5249 detailhandel in vuurwerk vermeld, aldus appellant A en anderen. Mocht de verkoop van vuurwerk wel onder detailhandel vallen, dan, zo voeren zij aan, is van belang dat slechts drie dagen per jaar vuurwerk wordt verkocht, zodat met het bouwplan voornamelijk de opslag van vuurwerk wordt gediend. Dit valt niet onder detailhandel, aldus appellant A en anderen.

2.2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "West-De Riet Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Gemengde doeleinden A (GDA)".

Ingevolge artikel 8, lid A, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden A (GDA)" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel.

Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.2.2. In de in artikel 1 van de planvoorschriften gegeven omschrijving van detailhandel wordt geen onderscheid gemaakt tussen handel in gevaarlijke en minder gevaarlijke goederen. Dat in de bij artikel 6 behorende bijlage I "Staat van bedrijfsactiviteiten A" detailhandel in vuurwerk is opgenomen, sluit niet uit dat zodanige detailhandel in overeenstemming is met artikel 8, lid A, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Anders dan appellant A en anderen betogen, heeft de raad van de gemeente Almelo er bij de totstandkoming van het bestemmingsplan voor gekozen dat op elk perceel waar detailhandel is toegestaan, vuurwerk kan worden verkocht. Immers, in het bestemmingsplan is in de bij de toelichting daarop behorende bijlage V: milieuaspecten vermeld, dat het gemeentebestuur van Almelo geen specifiek beleid ten aanzien van vuurwerkverkooppunten heeft vastgesteld en dat dit inhoudt dat overal waar detailhandel toegestaan is, een verkooppunt voor vuurwerk gevestigd kan worden (mits dit ook voldoet aan de milieueisen). In dit geval is bij besluit van 24 oktober 2006 aan Vuurwerkknaller een inmiddels onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het voorgenomen gebruik zoals dat blijkt uit de milieuvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Dat de verkoop van vuurwerk, in tegenstelling tot de opslag daarvan, slechts drie dagen per jaar is toegestaan, maakt dit niet anders. Evenmin leidt de omstandigheid dat uitsluitend een onverkocht deel van het aan consumenten te koop aangeboden vuurwerk blijft opgeslagen totdat de verkoop daarvan aan consumenten weer is toegestaan, tot het door appellant A en anderen naar voren gebrachte oordeel dat het in zoverre gaat om professioneel vuurwerk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Vuurwerkknaller ter zitting heeft toegelicht dat de ongeopende verpakkingen voor 10 januari worden teruggezonden naar de leverancier, terwijl slechts de geopende verpakkingen blijven liggen tot weer consumentenvuurwerk mag worden verkocht.

2.3. appellant A en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30, eerste en derde lid, van de bouwverordening van de gemeente Almelo (hierna: de bouwverordening), zodat de bouwvergunning niet mocht worden verleend.

2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Ingevolge het derde lid moet, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

2.3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het particuliere terrein vóór het pand voldoende groot is voor het laden en lossen van een vrachtwagen. Ook op het binnenterrein is voldoende ruimte voor een vrachtwagen, aldus het college. Voorts is volgens het college bij parkeren ten behoeve van vuurwerkverkoop sprake van kort parkeren, waarvoor eveneens van het terrein vóór het pand gebruik kan worden gemaakt. Weliswaar brengt de sterk seizoensgebonden aard van de activiteit met zich dat er een piek ontstaat in de parkeerbehoefte van de klanten, maar omdat de parkeertijd kort is, kan het voorterrein in de parkeerbehoefte voorzien, aldus het college. Bovendien zijn volgens het college in de directe omgeving van het perceel, langs de Rietstraat, voldoende parkeervakken aanwezig, waar voor korte termijn kan worden geparkeerd. Omdat de verkoop slechts drie dagen per jaar plaatsvindt, is incidentele drukte door parkeren acceptabel, aldus het college.

Gelet op deze motivering, waarvan appellant A en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat die feitelijk onjuist is, heeft de rechtbank terecht het bouwplan niet in strijd met artikel 2.5.30, eerste en derde lid, van de bouwverordening geacht.

2.4. Hetgeen appellant A en anderen voor het overige betogen is een letterlijke herhaling van hetgeen zij in beroep hebben betoogd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld. appellant A en anderen hebben niet onderbouwd waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank niet juist zijn, zodat het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009

http://wetboek.net/ljn/bi9654.html
 
Uitspraak

07/5150 WWB
07/5151 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K


op het hoger beroep van:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te Oosterwolde,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 augustus 2007, 06/2567 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellanten

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: College)


Datum uitspraak: 4 juni 2009


I. PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft G. Tot, werkzaam bij de BondArbeidsongeschikten en Gehandicapten te Oosterwolde, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellanten schriftelijk is gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009. Appellanten zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door B.L. Heijs, werkzaam bij de gemeente Ooststellingwerf.


II. OVERWEGINGEN

1.De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.


1.1. Appellanten hebben beiden bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, met ingang van 1 januari 2004 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hun woonadres is [adres] te Oosterwolde. Appellante is huurder van die woning, terwijl appellant volgens opgave van appellanten sedert 17 april 1989 onderhuurder is.

1.2. Op 17 november 2005 heeft de politie in de woning van appellanten en tevens in de woningen van de beide buren van appellanten een grote partij vuurwerk in beslag genomen met een aanzienlijke waarde. Appellant is als hoofdverdachte aangehouden, nadat gebleken was dat hij de eigenaar van de hele partij vuurwerk was. Naar aanleiding hiervan is ook een onderzoek ingesteld door de sociale recherche. In het kader van dat onderzoek is volgens het College naar voren gekomen dat appellant een aantal jaren in vuurwerk heeft gehandeld, dat hij daarmee aanzienlijke inkomsten moet hebben ontvangen en dat appellanten, anders dan volgens hun opgaven, met elkaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.

1.3. Bij besluit van 23 juni 2006 heeft het College de aan appellanten afzonderlijk verleende bijstand over de periode van 1 mei 2003 tot 1 december 2005 ingetrokken en over de periode van 1 december 2005 tot 1 juni 2006 herzien van de norm voor een alleenstaande naar de norm voor gehuwden. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellanten met elkaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat zij daarvan alsmede van de handel in vuurwerk geen mededeling hebben gedaan. Voorts is van appellanten een bedrag van € 45.431,87 teruggevorderd.

1.4. Bij besluit van 8 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2006 in zoverre gegrond verklaard, dat van een gezamenlijke huishouding van appellanten volgens het College eerst met ingang van 1 mei 2004 sprake was, dat dientengevolge een bedrag van € 38.222,63 wordt teruggevorderd, dat appellant aansprakelijk is voor een bedrag van € 5.089,23 en dat appellanten beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het resterende bedrag van € 33.133,40. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 november 2006 ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Met betrekking tot de periode van 1 november 2003 tot 1 mei 2004 is ook naar het oordeel van de Raad genoegzaam komen vastte staan dat appellant in vuurwerk heeft gehandeld en dat hij uit die handel aanzienlijke inkomsten heeft ontvangen. Met name uit de bevindingen van en het verhoor van appellant door de politie, bezien in samenhang met de verklaring van appellant ten overstaan van de sociale recherche op 16 mei 2006, blijkt dat appellant in ieder geval al sedert 1 november 2003 vuurwerk in België heeft gekocht, dat hij dit vervolgens in Nederland met winst verkocht en dat het daarbij om duizenden kilo’s vuurwerk ging. Zois de waarde van het op 17 november 2005 in beslag genomen vuurwerk geschat op een bedrag van € 30.000,--.

4.2. Nu appellant van zijn handel in vuurwerk geen mededeling heeft gedaan is hij de inlichtingenverplichting niet naar behoren nagekomen. Mede gelet op de omstandigheid dat appellant van de omvang van zijn handel en de verdiensten daaruit geen adminstratie heeft bijgehouden, kunnen die verdiensten ook niet bij benadering worden bepaald. Derhalve kan als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van appellant over de periode van 1 november 2003 tot 1 mei 2004 niet (meer) worden vastgesteld.

4.3. Met betrekking tot de periode van 1 mei 2004 tot 1 juni 2006 is niet in geschil dat appellanten op hetzelfde adres woonachtig waren. Dit betekent dat aan het eerste criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt voldaan. De Raad is met het College en de rechtbank van oordeel dat ook aan het tweede criterium, dat van de wederzijdse zorg, wordt voldaan. Uit de door appellanten afgelegde verklaringen blijkt onder meer dat appellant gebruik kon maken van de gehele door appellante gehuurde woning, dat er samen werd gegeten, boodschappen voor elkaar werden gedaan, dat appellante de was van de appellant wel deed, en dat de kosten van het huishouden door beiden werden betaald. Verder is gebleken dat appellant een levensverzekering heeft afgesloten volgens welke appellante en haar kinderen de begunstigde personen zijn. Een en ander duidt voorts op een zodanige onderlinge verbondenheid en een zodanige mate van verantwoordelijkheid voor elkaar, dat daarmee de grenzen van hetgeen in een zakelijke relatie van onderhuur of kostgangerschap gebruikelijk is worden overschreden. Het College heeft derhalve op goede gronden aangenomen dat appellanten gedurende de periode van 1 mei 2004 tot 1 juni 2006 een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid, van de WWB hebben gevoerd, zodat zij over die periode niet als zelfstandige subjecten van bijstand kunnen worden aangemerkt en dus geen recht hadden op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.

4.4. Voorts heeft binnen de hier ter beoordeling liggende periode de vuurwerkhandel van appellant tot de inbeslagname daarvan op 17 november 2005 voortgeduurd. De Raad verwijst naar hetgeen onder 4.1 en 4.2 reeds is overwogen en hecht tevens belang aan de verklaring die appellante op 18 november 2005 ten overstaan van de politie met betrekking tot de vuurwerkhandel heeft afgelegd. Nu is vastgesteld dat vanaf 1 mei2004 sprake was van een gezamenlijke huishouding volgt hieruit dat toen ook op appellante de verplichting rustte om van de handel in vuurwerk mededeling te doen.

4.5. Gelet op het onder 4.3 tot en met 4.4 overwogene is de Raad van oordeel dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen mededeling te doen van de handel in vuurwerk en de gezamenlijke huishouding. Het College heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het eventuele recht van appellanten op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 mei 2004 tot 1 december 2005 niet kan worden vastgesteld omdat niet kan worden bepaald welke inkomsten uit de handel in vuurwerk zijn ontvangen. De schending van de inlichtingenverplichting heeft derhalve met zich gebracht dat aan appellanten over de periode van 1 mei 2004 tot 1 december 2005 geheel ten onrechte bijstand is verleend en dat over de resterende periode bijstand is verleend naar een onjuiste norm.

4.6. Gelet op het voorgaande was het College bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de aan appellant en appellante verleende bijstand in te trekken met ingang van 1 november 2003, respectievelijk 1 mei 2004, en de aan appellanten verleende bijstand met ingang van 1 december 2005 te herzien. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College bij afweging van de hierbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking, respectievelijk herziening.

4.7. Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover deze tot een te hoog bedrag is verleend. De Raad stelt voorts vast dat het College in overeenstemming met zijn ter zake van terugvordering gehanteerde beleidsregel heeft gehandeld. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht , in afwijking van de beleidsregel geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.

4.8. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.


III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.C.F. Talman en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009.


(get.) R.C. Schoemaker.


(get.) C. de Blaeij.


http://jure.nl/bi9237.pdf
 
LJN: BJ1010, Rechtbank 's-Hertogenbosch , 01/845074-09

Werkstraf van 200 uur en een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, voor het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, door het gooien van vuurwerk in de richting van een carnavalswagen te Veghel, waardoor een 3-jarig meisje ernstig gewond is geraakt. Geen sprake van levensgevaar voor personen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk feit in principe moet worden bestraft met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet daar in het concrete geval vanaf vanwege de feitelijke uitvoering van het delict, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn uiteindelijke opstelling naar de ouders van het slachtoffer en het feit dat het delict reeds stevige gevolgen voor verdachte heeft gehad.


De complete uitspraak kan je lezen door de volgende link aan te klikken:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ1010&u_ljn=BJ1010
 
LJN: BJ2142, Rechtbank Dordrecht , 11/500050-09 Print uitspraak


Datum uitspraak: 09-07-2009
Datum publicatie: 09-07-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft een 16-jarige jongen (en vier van zijn medeverdachten) wegens onder meer het medeplegen van brandstichting in een scholencomplex in Dordrecht op Oudejaarsavond 2008 (met een geschatte schade van 1,5 miljoen euro), veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, een leerstraf van 20 uur (cursus middelen en delict) en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met bijzondere voorwaarde. Onderdeel van de door de jeugdreclassering op te volgen aanwijzingen in het kader van die bijzondere voorwaarde zal zijn dat veroordeelde een (vrijwillig gestart) herstelproject - waarbij werkzaamheden worden verricht gericht op herstel van de school en voorlichting over de gevaren van vuurwerk aan leeftijdgenoten – succesvol afrondt.


De complete uitspraak kan je lezen door de volgende link aan te klikken:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ2142&u_ljn=BJ2142
 
LJN BJ2561, Rechtbank Breda, 800006-08 [P]
Datum uitspraak: 14-07-2009
Datum publicatie: 15-07-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Zaaknummers: 800006-08 [P]
Inhoudsindicatie:
De rechtbank veroordeelt verdachte voor medeplegen van het afsteken van vuurwerk aan/in basisschool Den Bongerd te Goirle. Verdachte heeft zelf bij de basisschool geen vuurwerk afgestoken, maar hij heeft het wel gefilmd met zijn camera. Uitgebreide bewijsmotivering ten aanzien van medeplegen. Verdachte wordt wel vrijgesproken van brandstichting.

Lees de uitspraak verder op:

http://jure.nl/bj2561.pdf
 
LJN: BJ2142, Rechtbank Dordrecht , 11/500050-09 Print uitspraak


Datum uitspraak: 09-07-2009
Datum publicatie: 09-07-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft een 16-jarige jongen (en vier van zijn medeverdachten) wegens onder meer het medeplegen van brandstichting in een scholencomplex in Dordrecht op Oudejaarsavond 2008 (met een geschatte schade van 1,5 miljoen euro), veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, een leerstraf van 20 uur (cursus middelen en delict) en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met bijzondere voorwaarde. Onderdeel van de door de jeugdreclassering op te volgen aanwijzingen in het kader van die bijzondere voorwaarde zal zijn dat veroordeelde een (vrijwillig gestart) herstelproject - waarbij werkzaamheden worden verricht gericht op herstel van de school en voorlichting over de gevaren van vuurwerk aan leeftijdgenoten – succesvol afrondt.


De complete uitspraak kan je lezen door de volgende link aan te klikken:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ2142&u_ljn=BJ2142

1 van die gasten ken ik, hij had raampje ingetikt, uiteindelijk 120 uur werkstraf. dit komt ervan als je teveel op hebt die nacht, dus met mate drinken.. zeer dom dit
 
LJN: BJ2142, Rechtbank Dordrecht , 11/500050-09 Print uitspraak


Datum uitspraak: 09-07-2009
Datum publicatie: 09-07-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft een 16-jarige jongen (en vier van zijn medeverdachten) wegens onder meer het medeplegen van brandstichting in een scholencomplex in Dordrecht op Oudejaarsavond 2008 (met een geschatte schade van 1,5 miljoen euro), veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, een leerstraf van 20 uur (cursus middelen en delict) en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met bijzondere voorwaarde. Onderdeel van de door de jeugdreclassering op te volgen aanwijzingen in het kader van die bijzondere voorwaarde zal zijn dat veroordeelde een (vrijwillig gestart) herstelproject - waarbij werkzaamheden worden verricht gericht op herstel van de school en voorlichting over de gevaren van vuurwerk aan leeftijdgenoten – succesvol afrondt.


De complete uitspraak kan je lezen door de volgende link aan te klikken:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ2142&u_ljn=BJ2142

20 daagjes werken en wat haltvoorlichtingen geven, daar komt het dus eigenlijk op neer.Dat de personen alcohol op hadden vind ik geen verzachtende omstandigheden, het tegendeel. Het maakt het delict nog veel erger.

Ik vind dat ze zeer zwak worden gestraft!

Groetjes,

200mm
 
Back
Bovenaan