> Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag
Ministerie van
Infrastructuur en Milieu
Plesmanweg 1-6
2597 JG Den Haag
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
T 070 456 00 00
F 070 456 11 11
Kenmerk
RB/2011046934
Uw kenmerk
147210u
Bijlage(n)
Overzicht
regelgeving ontplofbare
stoffen
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA Den Haag
Datum 27 mei 2011
Betreft ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en enkele
maatregelen van bestuur
Geachte Voorzitter,
Bij brief van 2 november jl. (kenmerk 147210) hebben de leden van de fractie
van het CDA van de commissie voor VROM/WWI enkele vragen gesteld met
betrekking tot het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit. In deze brief ga ik op deze vragen in.
Onderstaand zijn onderscheiden passages uit die brief herhaald en voorzien van mijn reactie. Dit overigens deels in aanvulling op mijn brief aan u van 23november 2010.
De beantwoording van deze vragen heeft langer tijd gekost dan
gebruikelijk, omdat de beantwoording eerst opgepakt kon worden na afloop van
de termijn voor het indienen van zienswijzen en omdat in april jl. in aanwezigheid van een lid van de CDA-fractie, nader inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden.
1.
De genoemde leden begrijpen dat de minister gelijktijdig met de voorlegging aande Eerste Kamer ook het veld ruimte heeft gegeven om commentaar te leveren.
Niet valt uit te sluiten dat het ontwerp nog wijziging zal ondergaan. Kunt u
toezeggen uw finale versie aan te bieden aan de Eerste Kamer alvorens te
besluiten tot vaststelling en inwerkingtreding?
Reactie:
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit is aan de
Kamer aangeboden en in de Staatscourant gepubliceerd. Beide Kamers hebben
vragen gesteld en met de publicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant is
eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Het ontwerpbesluit is waar nodig op de ingekomen reacties bijgesteld en inmiddels aan de Raad van State ter advies aangeboden. Voor het besluit in werking zal treden zal u het vastgestelde besluit conform de wettelijk procedure worden toegezonden.
Het ontwerpbesluit is waar nodig op de ingekomen reacties bijgesteld.
2.
Deze leden begrijpen dat de wijzigingen zijn gebaseerd op een rapport van
Twijnstra en Gudde van januari 2008; dit was naar zij begrijpen slechts een
onderzoek door niet technisch deskundigen. Men heeft vooral de onvrede van de branche geïnventariseerd. Het rapport van de AGS over integrale ketenveiligheid wordt in het geheel niet genoemd. Er is verder aan de deskundigen bij de AGS geen advies gevraagd over de voorgenoemde wijzigingen en zij vragen de regering waarom dit niet is gebeurd?
Reactie:
Bij de voorbereiding van de wijziging van het Vuurwerkbesluit zijn alle
relevante partijen in de gelegenheid gesteld hun visie kenbaar te maken en ook rechtstreeks betrokken om de wijzigingsvoorstellen vorm te geven. Het onderzoek van Twijnstra en Gudde was inderdaad meer inventariserend van aard, maar vervolgens hebben adviesgroepen oplossingen aangedragen en zijn de resultaten met partijen besproken. Het uitgebreide rapport dat de AGS ten aanzien van ontplofbare stoffen heeft opgesteld (Ontplofbare stoffen, Op weg naar integrale ketenveiligheid, 21 december 2007) bevat ook tal van opmerkingen (en aanbevelingen) ten aanzien van vuurwerk. Deze zijn bij het bepalen van de voorgestelde wijziging van het Vuurwerkbesluit mede betrokken. In de kabinetsreactie op het AGS-advies is aangegeven hoe daarmee omgegaan zal worden (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 383, nr. 110).
3.
Consumentenvuurwerk wordt buiten de periode 29 t/m 31 december als
professioneel vuurwerk beschouwd. De behandeling van dit vuurwerk door de
professionals wordt daardoor aan strenge eisen en rapportages onderworpen,
terwijl in de genoemde december-periode elke burger er zonder restricties mee mag omgaan.
Reactie:
Het is niet zo dat consumentenvuurwerk buiten de “vuurwerkperiode”
anders wordt beschouwd. Het blijft consumentenvuurwerk, maar wel met het
verschil dat het buiten die periode slechts door professionals mag worden
afgestoken. Aan het vuurwerk worden ook geen andere eisen gesteld. Het is aan de professional om te kiezen voor vuurwerk dat uitsluitend voor de professional geschikt is of voor vuurwerk dat in de periode van de jaarwisseling door consumenten mag worden gebruikt. Wel bevat het Vuurwerkbesluit de incentive
om voor consumentenvuurwerk te kiezen. De afstandseisen aan het gebruik van
consumentenvuurwerk zijn immers minder vergaand. De regels van melding en
registratie, opleiding en dergelijke zijn ontwikkeld om evenementen, waarbij de verantwoordelijkheid bij de toepasser ligt, veilig te laten verlopen en dat onafhankelijk van het type te gebruiken vuurwerk. Daarnaast is het niet zo dat de consument zich gedurende de periode dat vuurwerk mag worden afgestoken aan geen enkele regel hoeft te houden. Naast eventuele gemeentelijke bepalingen over plaatsen waar geen vuurwerk mag worden afgestoken, geldt op grond van het Vuurwerkbesluit de verplichting om het vuurwerk slechts te gebruiken overeenkomstig en met inachtneming van de gebruiksaanwijzing op het vuurwerkartikel.
4.
De classificatie van vuurwerk in opslag wordt gelijk gesteld aan de classificatie tijdens transport (ADR), terwijl het om veel grotere hoeveelheden gaat en de uitwerking nooit objectief is vastgesteld.
Reactie:
Inderdaad wordt de classificatie van de transportregelgeving ook voor
de opslag van vuurwerk gehanteerd. Dat werkt eenduidig en komt de
duidelijkheid ten goede. Afhankelijk van die classificatie en de hoeveelheid
opgeslagen vuurwerk gelden verschillende eisen. In de praktijk wordt in
Nederland alleen consumentenvuurwerk met de classificatie 1.4 opgeslagen dat
niet massa-explosief is.
5.
De administratieve last bij vuurwerkshows is niet verminderd. Er wordt nu een“schietlijst” gevraagd met alle details.
Reactie:
De verplichting om een lijst van af te steken artikelen op te stellen, is
niet nieuw. Alleen maakt deze lijst thans deel uit van het verplichte, uitgebreidere werkplan. Dit werkplan is komen te vervallen. De schietlijst is onder meer nodig om vast te stellen welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden en is daarmee essentieel voor de veiligheid van de toeschouwers. Om die reden zal deze verplichting blijven bestaan. Ook kan aan de hand van de schietlijst en de verplichte melding worden gecontroleerd of geen professioneel vuurwerk in hetillegale circuit verdwijnt.
6.
Ook bij de verhoging van de opslaghoeveelheid van 250 naar 500 kg, zal men vangemeentewege moeten nagaan hoe deze hoeveelheid zich verhoudt tot de totale omzet gedurende de 2 dagen en waar en onder welke omstandigheden de rest is opgeslagen.
Reactie:
Het vuurwerkbesluit bepaalt onder welke voorwaarden vuurwerk in een
verkoopruimte mag liggen. De ondernemer dient ervoor te zorgen dat hij aan dievoorwaarden voldoet. Twee voorwaarden zijn daarbij in ieder geval van belang.
Ten eerste of de sprinklerinstallatie in voldoende mate de aanwezige hoeveelheid vuurwerk kan bereiken en ten tweede of het restant vuurwerk dat na sluitingstijd terug moet worden geplaatst in de bufferbewaarplaats niet zorgt voor een overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid vuurwerk in die bufferbewaarplaats. Het bevoegd gezag ziet toe op de naleving van deze voorwaarden.
7.
De ongerustheid bij de branche naar aanleiding van de eisen gesteld aan de
opslag qua bouwkundige voorzieningen en de Sprinkler blijft bestaan.
Op pagina 14: NN, 1.5
“Bevochtigen met water, tenzij dit leidt tot ongewenste reacties”: men weet duswel dat er zich ongewenste reacties kunnen voordoen (zie ook MvT, p. 21
bovenaan).
Reactie:
Zoals in mijn brief van 23 november 2010 (Kamerstukken I, 2010–
2011, 32 500 XI, C) is aangegeven, blijft het uitgangspunt van het
Vuurwerkbesluit dat een begin van brand in of rond een vuurwerkopslag door
middel van een sprinklerinstallatie moet worden bestreden. Dit is conform de
adviezen van de indertijd ingeschakelde deskundigen en is onlangs opnieuw
bevestigd door deskundigen van de veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Belangrijk is de vraag om welk type vuurwerk het gaat. Bij 1.4 S of 1.4 G
consumentenvuurwerk is de hoeveelheid materiaal dat eventueel met water kan
reageren in verhouding miniem. Het overgrote deel van het materiaal is
verpakkingsmateriaal dat in het onverhoopte geval van een brand heel goed met water te blussen is. Bij professioneel vuurwerk zal de hoeveelheid materiaal dat met water kan reageren hoger kunnen zijn, maar ook dan geldt dat zolang er maar sprake is van een overmaat aan water er nog steeds goed met watergeblust kan worden.
Dit neemt echter niet weg dat in het geval van beschadigd vuurwerk, waarbij kruit is vrijgekomen, ook met een ander mogelijk effect rekening gehouden moet worden. Los kruit kan gaan stuiven en zich ophopen in kieren. Vervolgens bestaat de kans dat dit kruit door statische elektriciteit, druk of wrijving tot ontbranding komt en zo een begin van brand veroorzaakt. Dit stuiven kan worden tegengegaan door het kruit te bevochtigen met water. De waarschuwing in het voorschrift geldt slechts voor die bijzondere situatie waarbij het kruit een zodanige samenstelling heeft dat niet kan worden uitgesloten dat geringe hoeveelheden waterstof kunnen vrijkomen als dit kruit met water wordt bevochtigd.
Van ongerustheid bij de branche is mij uit contacten met de overkoepelende
brancheorganisatie BPN overigens niet gebleken.
8.
Een onafhankelijk adviesorgaan bemand door deskundigen uit de relevante
ministeries wordt zowel door de branche, de vergunningverleners, als de
toezichthouders node gemist.
Reactie:
De onderhavige ontwerpwijziging van het Vuurwerkbesluit is in overleg
met alle betrokken partijen tot stand gekomen. Waar het naar mijn mening nu op aankomt is het besluit af te ronden en na de vaststelling en inwerkingtreding de uitvoering ter hand te nemen. Daarbij kan over de uitvoering in de praktijk periodiek of op ad hoc basis overleg tussen de betrokken partijen plaatsvinden, zoals dat ook in de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden. Naar mijn oordeel kan een onafhankelijk adviesorgaan daar weinig aan toevoegen.
9.
De branche is niet gerust op invoering van “maatwerkvoorschriften”, daar de
bezwaarmaker in een afhankelijke positie verkeert. Door deze invoering wordt het totaal van wet- en regelgeving er niet duidelijker op. Kunt u een schematisch overzicht geven van het totaal van wet- en regelgeving betreffende explosieve stoffen?
Reactie:
Het ontwerpbesluit kent een zeer beperkt aantal, specifiek beschreven
mogelijkheden voor het bevoegd gezag om maatwerkvoorschriften op te leggen.
Het huidige Vuurwerkbesluit voorziet thans ook in mogelijkheden om dergelijke voorschriften te stellen, zij het dat die mogelijkheden thans nog zijn aangemerktals “nadere eis” of “toestemming” (artikelen 2.2.3, 3.2.2en bijlage 1, voorschrift1.8)
Inderdaad is de ondernemer daarbij afhankelijk van het bevoegd gezag. Het
bevoegd gezag maakt immers de keuze of hij van de bevoegdheid tot het
opleggen van een maatwerkvoorschrift gebruik wil maken. Bij de invulling van die beslissingsvrijheid heeft het bevoegd gezag wel een aantal geschreven en ongeschreven regels in acht te nemen. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is hier uitgebreid op ingegaan.
Dat de ondernemer in een afhankelijke positie ten opzichte van het bevoegd
gezag verkeert, is overigens bij vergunningvoorschriften niet anders. Hanteren van maatwerkvoorschriften verdient hierbij de voorkeur opdat daarmee meer inrichtingen onder algemene regels gebracht kunnen worden.
De mening dat het totaal aan wet- en regelgeving er hierdoor niet duidelijker op wordt, deel ik niet. In het ontwerpbesluit is immers duidelijk aangegeven met betrekking tot welke regels het bevoegd gezag de ruimte heeft om maatwerkvoorschriften te stellen.
Een schematisch overzicht van het totaal van wet- en regelgeving betreffende
explosieve stoffen is bij deze brief gevoegd.
10.
Handreiking
Daarnaast wordt voor een aantal onderwerpen een handreiking opgesteld.
Daardoor is het nu niet inzichtelijk voor de Staten-Generaal wat er precies gaat gebeuren. Dit blijkt uit de volgende opsomming. De Handreiking wordt opgevoerd voor maar liefst 13 van de 37 (40) genoemde knelpunten. Voor 9 van de 37 knelpunten wordt geen wijziging van het Vuurwerkbesluit voorzien. Voor één knelpunt wordt geen oplossing genoemd, voor een ander knelpunt wordt vermeld dat er een mogelijkheid wordt onderzocht, voor twee knelpunten een verbeterslag LMIP genoemd, voor een ander punt is een nieuw certificatieschema in voorbereiding, voor een ander punt is op termijn een erkenningsregeling voor importeurs voorzien en knelpunten 3.9.5 en 3.12.3 worden in het geheel niet genoemd. Daarmee is over 30 van de 37 (40) knelpunten, bijna 3 jaar na het uitkomen van het rapport Twijnstra en Gudde geen volledige duidelijkheid over de oplossing. Kunt u deze duidelijkheid nu reeds bieden of gaat u in een later stadium de Staten-Generaal alsnog informeren?
Reactie:
Alle punten uit de evaluatie zijn opgepakt en beoordeeld. Er zijn veel
aandachtspunten naar voren gekomen die niet opgelost kunnen worden met
andere, minder of meer regelgeving. Het bleek namelijk dat de betreffende regel juridisch klopt en niet gemist kan worden, maar wel de nodige uitleg behoeft, eventueel voorzien van voorbeelden.
Wanneer aanpassen van regelgeving geen oplossing biedt, dan zijn andere
instrumenten, zoals voorlichting of, zoals in dit geval, een handreiking de
aangewezen methode om de gesignaleerde knelpunten op te kunnen lossen. In de
nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt naar aanleiding van deze vraag thans duidelijker aangegeven wat de gesignaleerde knelpunten behelzen en wat hiermee wordt gedaan.
Opmerkingen over de Nota van toelichting
11.
Op pagina 4, paragraaf 3.2, tweede alinea
Het is onduidelijk wat het positieve effect is van het verhogen van de genoemdemeldingsgrens. De genoemde “positieve gevolgen voor het milieu” zijn eveneensonduidelijk. Kunt u uitleggen wat hiermee bedoeld is?
Reactie:
Zoals in § 3.2 van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is
aangegeven, worden burgers (omwonenden, toeschouwers, klanten) met dit
besluit beschermd tegen ongewone voorvallen waarbij vuurwerk betrokken is.
Bedoelde positieve ontwikkelingen moeten dan ook nadrukkelijk in dat licht
worden gezien. Het verhogen van de meldingsgrens voor het toepassen van
consumentenvuurwerk zal als gevolg hebben dat voor shows meer relatief “veilig”consumentenvuurwerk wordt gebruikt. Dit is een positief effect. Ook het toestaanvan een tweede bufferbewaarplaats heeft in bedoelde zin een positief gevolg.
Dezelfde hoeveelheid onverpakt vuurwerk kan dan in 2 bufferbewaarplaatsen
worden in-, uit- en omgepakt en worden bewaard. Te veel handelingen in een tekrappe werkruimte worden daarmee voorkomen en een veiliger situatie kan
worden bereikt.
12.
Op pagina 4, paragraaf 3.3
De verhoging van de opslaggrens leidt tot een verlaging van administratieve
lasten, zo wordt gesteld. Ook de verhoging van de meldingsgrens en dergelijke leidt tot lastenverlichting. In zijn algemeenheid is dit toe te juichen. Bent u bereid de risicoafweging die hieraan ten grondslag ligt aan de Staten-Generaal te overleggen? Dezelfde vraag geldt voor het verhogen van de maximale verkoophoeveelheid (pagina 6, paragraaf 8.1).
Reactie:
Aan de vuurwerkregelgeving ligt geen risicobeoordeling ten grondslag,
waarbij gekeken wordt naar het individueel (plaatsgebonden) risico en het
groepsrisico, maar een effectbeoordeling. De wijzigingen, die in het
Vuurwerkbesluit worden doorgevoerd, hebben geen negatieve consequenties voor
mens en milieu. Uitgangspunt voor dit ontwerpbesluit is geweest dat de
wijzigingen ten minste tot een gelijkwaardig niveau van bescherming van mens
en milieu leiden. Het RIVM heeft de relevante wijzigingsvoorstellen op dit punt getoetst.
13.
Pagina 6, paragraaf 8.3
Bent u bereid de risicoanalytische grondslag voor het beweerde – maar
onaannemelijke – niet toenemen van het risico van het opslaan van vuurwerk bij tankstations te delen met de Staten-Generaal?
Reactie:
Zoals ook in mijn reactie op vraag 12 is aangegeven, wordt in de
vuurwerkregelgeving niet uitgegaan van een risicobenadering met een individueel (plaatsgebonden) en een groepsrisico, maar van een effectbenadering. Mits voldaan wordt aan de voorgeschreven, aan te houden afstanden zal dan ook geen extra risico optreden. Er is daarom geen reden de opslag en verkoop van vuurwerk bij tankstations voor wegverkeer niet toe te staan. Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer laat echter de opslag van motorbrandstoffen
in combinatie met vuurwerk op dit moment niet toe. Dit ontwerpbesluit voorziet er daarom in dat de betrokken bepaling in dat besluit wordt geschrapt. Daarnaast wordt in het Vuurwerkbesluit de bepaling opgenomen dat gelijktijdig afleveren van motorbrandstoffen en vuurwerk alleen is toegestaan indien voldoende afstand wordt aangehouden.
14.
Pagina 11, D en E
Kunt u uitleggen in welke zin zwaardere vuurwerkartikelen stabieler zijn? Kunt u uitleggen waarom het voor consumenten niet uitmaakt hoeveel vuurwerk zij in huis hebben (blijft het risico (van bijvoorbeeld brand) gelijk bij 25kg in plaats van 10 kg?) terwijl voor het risico bij de vuurwerkhandel en -professional de hoeveelheid bepalend is?
Reactie:
Mogelijk is verwarring ontstaan omdat de termen zwaar en stabiel in
verschillende context gebruikt worden. Bij het ophogen van de maximale
verkoophoeveelheid aan de consument is mede in ogenschouw genomen dat
grotere cakeboxen (sinds 2006 toegestaan n.a.v. de interventiestrategie verboden consumentenvuurwerk) zwaarder en stabieler zijn. De grootste wegen al bijna de maximale 10 kg., zijn breder en in verhouding minder hoog en vallen minder makkelijk om. De lading per tube is niet veranderd, maar het aantal tubes is groter.
De eventuele toename van de risico’s door de aanwezigheid van meer vuurwerk in een woning moet in een bredere context bezien worden. Ook nu zijn er
consumenten, die enkele keren vuurwerk kopen en daarmee meerdere kilo’s
vuurwerk in hun woning voorhanden hebben. Het verhogen van de maximale
verkoophoeveelheid zal hier geen verandering in brengen. Het vuurwerkbesluit
kent geen beperking aan de in een woning aanwezige hoeveelheid vuurwerk. Wel
geldt dat wanneer een particulier beduidend meer vuurwerk heeft opslagen dan
voor eigen gebruik bedoeld is, het bevoegd gezag daartegen kan optreden op
grond van het feit dat er sprake is van een niet gemelde of vergunde opslag en zonder over de juiste voorzieningen (brandwerende afscherming, sprinklers, etc.) voor een bedrijfsmatige opslag te beschikken.
15.
Pagina 19, MM, Brandwerendheid, tweede ‘alinea’
Sluit u uit dat er vuurwerk bestaat dat “spontaan ontbrandt” beneden een
temperatuur van 180 graden Celsius?
Reactie:
Dat kan ik niet absoluut uitsluiten, maar waar het om gaat is voor welke
beschermingsklasse gekozen moet worden om te voorkomen dat vuurwerk te snel
aan te hoge temperaturen wordt blootgesteld. In de vernieuwde norm NEN 6069
is de indeling van de beschermingsniveaus gewijzigd, waardoor een nieuwe
beschermingsklasse moest worden gekozen die het beste aansluit bij het
oorspronkelijke beschermingsniveau. Uit de eisen die samenhangen met de
verschillende klassen in combinatie met algemene eigenschappen van vuurwerk,
is afgeleid dat een beschermingsklasse van EI1 een betere bescherming biedt. Dat wil niet zeggen dat de bestaande constructies onvoldoende zijn, zeker niet in combinatie met de voorgeschreven sprinklerinstallatie. Daarom geldt de wijziging voor nieuwe situaties en is geen wijziging voor bestaande situaties voorgeschreven.
16.
Tot slot: als de benadering zoals verwoord in par 8 MvT Arbeidsomstandigheden
”De reden hiervoor is dat het huidige arbeidsomstandighedenbeleid uitgaat van meer verantwoordelijkheid bij de werkgevers en de werknemers”, ingang zou vinden waren we een stuk verder. Kom in overleg tussen de branche en de
overheid tot een certificeringsysteem. Spreek de gecertificeerde ondernemer aan op zijn verantwoordelijkheden en vakkennis, ontneem hem het certificaat bij
ernstige overtredingen, voorwaarde is dan wel dat de voorschriften duidelijk en eenduidig zijn.
Reactie:
Natuurlijk ben ik voorstander van een grote verantwoordelijkheid bij de
ondernemer. Ik ben eveneens van mening dat in een situatie waar die
verantwoordelijkheid ook genomen wordt, een certificatiesysteem zeker goede
diensten kan bewijzen. Jammer genoeg is het feit echter dat een deel van de
sector nog onvoldoende blijk geeft van die eigen verantwoordelijkheid. Bovendien moet in het oog worden gehouden dat een certificatiesysteem in principe functioneert tussen marktpartijen.
Ook is de vraag of de burger het toezicht in deze sector aan certificatieinstellingen zou willen overlaten. Dit wordt toch als een overheidstaak gezien.
Een en ander neemt niet weg dat daar waar mogelijk ook voor deze sector
aansluiting bij die eigen verantwoordelijkheid en certificatie gezocht wordt. Dat is de lijn die voor arbeidsomstandigheden gevolgd wordt en die ook voor ontwerp, aanleg en onderhoud van sprinklerinstallaties gekozen is. Juist dit laatste voorbeeld laat in de praktijk echter ook de gevoeligheden van certificatie zien.
De vuurwerksector wil maatschappelijk verantwoord ondernemen omarmen.
Onder leiding van de nieuwe Belangenvereniging Pyrotechniek Nederland wordt
een normdocument voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgesteld,
inclusief een systeem van zelfcontrole.
Indien dat goed functioneert, zie ik zeker mogelijkheden dat systeem te relateren aan het voornemen van de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om tot een vergunning voor het op de Nederlandsemarkt brengen van vuurwerk te komen (zie Kamerstukken II, 2009-2010, 32 123 XI, nr. 54).
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
Joop Atsma
Ministerie van
Infrastructuur en Milieu
Plesmanweg 1-6
2597 JG Den Haag
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
T 070 456 00 00
F 070 456 11 11
Kenmerk
RB/2011046934
Uw kenmerk
147210u
Bijlage(n)
Overzicht
regelgeving ontplofbare
stoffen
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA Den Haag
Datum 27 mei 2011
Betreft ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en enkele
maatregelen van bestuur
Geachte Voorzitter,
Bij brief van 2 november jl. (kenmerk 147210) hebben de leden van de fractie
van het CDA van de commissie voor VROM/WWI enkele vragen gesteld met
betrekking tot het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit. In deze brief ga ik op deze vragen in.
Onderstaand zijn onderscheiden passages uit die brief herhaald en voorzien van mijn reactie. Dit overigens deels in aanvulling op mijn brief aan u van 23november 2010.
De beantwoording van deze vragen heeft langer tijd gekost dan
gebruikelijk, omdat de beantwoording eerst opgepakt kon worden na afloop van
de termijn voor het indienen van zienswijzen en omdat in april jl. in aanwezigheid van een lid van de CDA-fractie, nader inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden.
1.
De genoemde leden begrijpen dat de minister gelijktijdig met de voorlegging aande Eerste Kamer ook het veld ruimte heeft gegeven om commentaar te leveren.
Niet valt uit te sluiten dat het ontwerp nog wijziging zal ondergaan. Kunt u
toezeggen uw finale versie aan te bieden aan de Eerste Kamer alvorens te
besluiten tot vaststelling en inwerkingtreding?
Reactie:
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit is aan de
Kamer aangeboden en in de Staatscourant gepubliceerd. Beide Kamers hebben
vragen gesteld en met de publicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant is
eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Het ontwerpbesluit is waar nodig op de ingekomen reacties bijgesteld en inmiddels aan de Raad van State ter advies aangeboden. Voor het besluit in werking zal treden zal u het vastgestelde besluit conform de wettelijk procedure worden toegezonden.
Het ontwerpbesluit is waar nodig op de ingekomen reacties bijgesteld.
2.
Deze leden begrijpen dat de wijzigingen zijn gebaseerd op een rapport van
Twijnstra en Gudde van januari 2008; dit was naar zij begrijpen slechts een
onderzoek door niet technisch deskundigen. Men heeft vooral de onvrede van de branche geïnventariseerd. Het rapport van de AGS over integrale ketenveiligheid wordt in het geheel niet genoemd. Er is verder aan de deskundigen bij de AGS geen advies gevraagd over de voorgenoemde wijzigingen en zij vragen de regering waarom dit niet is gebeurd?
Reactie:
Bij de voorbereiding van de wijziging van het Vuurwerkbesluit zijn alle
relevante partijen in de gelegenheid gesteld hun visie kenbaar te maken en ook rechtstreeks betrokken om de wijzigingsvoorstellen vorm te geven. Het onderzoek van Twijnstra en Gudde was inderdaad meer inventariserend van aard, maar vervolgens hebben adviesgroepen oplossingen aangedragen en zijn de resultaten met partijen besproken. Het uitgebreide rapport dat de AGS ten aanzien van ontplofbare stoffen heeft opgesteld (Ontplofbare stoffen, Op weg naar integrale ketenveiligheid, 21 december 2007) bevat ook tal van opmerkingen (en aanbevelingen) ten aanzien van vuurwerk. Deze zijn bij het bepalen van de voorgestelde wijziging van het Vuurwerkbesluit mede betrokken. In de kabinetsreactie op het AGS-advies is aangegeven hoe daarmee omgegaan zal worden (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 383, nr. 110).
3.
Consumentenvuurwerk wordt buiten de periode 29 t/m 31 december als
professioneel vuurwerk beschouwd. De behandeling van dit vuurwerk door de
professionals wordt daardoor aan strenge eisen en rapportages onderworpen,
terwijl in de genoemde december-periode elke burger er zonder restricties mee mag omgaan.
Reactie:
Het is niet zo dat consumentenvuurwerk buiten de “vuurwerkperiode”
anders wordt beschouwd. Het blijft consumentenvuurwerk, maar wel met het
verschil dat het buiten die periode slechts door professionals mag worden
afgestoken. Aan het vuurwerk worden ook geen andere eisen gesteld. Het is aan de professional om te kiezen voor vuurwerk dat uitsluitend voor de professional geschikt is of voor vuurwerk dat in de periode van de jaarwisseling door consumenten mag worden gebruikt. Wel bevat het Vuurwerkbesluit de incentive
om voor consumentenvuurwerk te kiezen. De afstandseisen aan het gebruik van
consumentenvuurwerk zijn immers minder vergaand. De regels van melding en
registratie, opleiding en dergelijke zijn ontwikkeld om evenementen, waarbij de verantwoordelijkheid bij de toepasser ligt, veilig te laten verlopen en dat onafhankelijk van het type te gebruiken vuurwerk. Daarnaast is het niet zo dat de consument zich gedurende de periode dat vuurwerk mag worden afgestoken aan geen enkele regel hoeft te houden. Naast eventuele gemeentelijke bepalingen over plaatsen waar geen vuurwerk mag worden afgestoken, geldt op grond van het Vuurwerkbesluit de verplichting om het vuurwerk slechts te gebruiken overeenkomstig en met inachtneming van de gebruiksaanwijzing op het vuurwerkartikel.
4.
De classificatie van vuurwerk in opslag wordt gelijk gesteld aan de classificatie tijdens transport (ADR), terwijl het om veel grotere hoeveelheden gaat en de uitwerking nooit objectief is vastgesteld.
Reactie:
Inderdaad wordt de classificatie van de transportregelgeving ook voor
de opslag van vuurwerk gehanteerd. Dat werkt eenduidig en komt de
duidelijkheid ten goede. Afhankelijk van die classificatie en de hoeveelheid
opgeslagen vuurwerk gelden verschillende eisen. In de praktijk wordt in
Nederland alleen consumentenvuurwerk met de classificatie 1.4 opgeslagen dat
niet massa-explosief is.
5.
De administratieve last bij vuurwerkshows is niet verminderd. Er wordt nu een“schietlijst” gevraagd met alle details.
Reactie:
De verplichting om een lijst van af te steken artikelen op te stellen, is
niet nieuw. Alleen maakt deze lijst thans deel uit van het verplichte, uitgebreidere werkplan. Dit werkplan is komen te vervallen. De schietlijst is onder meer nodig om vast te stellen welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden en is daarmee essentieel voor de veiligheid van de toeschouwers. Om die reden zal deze verplichting blijven bestaan. Ook kan aan de hand van de schietlijst en de verplichte melding worden gecontroleerd of geen professioneel vuurwerk in hetillegale circuit verdwijnt.
6.
Ook bij de verhoging van de opslaghoeveelheid van 250 naar 500 kg, zal men vangemeentewege moeten nagaan hoe deze hoeveelheid zich verhoudt tot de totale omzet gedurende de 2 dagen en waar en onder welke omstandigheden de rest is opgeslagen.
Reactie:
Het vuurwerkbesluit bepaalt onder welke voorwaarden vuurwerk in een
verkoopruimte mag liggen. De ondernemer dient ervoor te zorgen dat hij aan dievoorwaarden voldoet. Twee voorwaarden zijn daarbij in ieder geval van belang.
Ten eerste of de sprinklerinstallatie in voldoende mate de aanwezige hoeveelheid vuurwerk kan bereiken en ten tweede of het restant vuurwerk dat na sluitingstijd terug moet worden geplaatst in de bufferbewaarplaats niet zorgt voor een overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid vuurwerk in die bufferbewaarplaats. Het bevoegd gezag ziet toe op de naleving van deze voorwaarden.
7.
De ongerustheid bij de branche naar aanleiding van de eisen gesteld aan de
opslag qua bouwkundige voorzieningen en de Sprinkler blijft bestaan.
Op pagina 14: NN, 1.5
“Bevochtigen met water, tenzij dit leidt tot ongewenste reacties”: men weet duswel dat er zich ongewenste reacties kunnen voordoen (zie ook MvT, p. 21
bovenaan).
Reactie:
Zoals in mijn brief van 23 november 2010 (Kamerstukken I, 2010–
2011, 32 500 XI, C) is aangegeven, blijft het uitgangspunt van het
Vuurwerkbesluit dat een begin van brand in of rond een vuurwerkopslag door
middel van een sprinklerinstallatie moet worden bestreden. Dit is conform de
adviezen van de indertijd ingeschakelde deskundigen en is onlangs opnieuw
bevestigd door deskundigen van de veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Belangrijk is de vraag om welk type vuurwerk het gaat. Bij 1.4 S of 1.4 G
consumentenvuurwerk is de hoeveelheid materiaal dat eventueel met water kan
reageren in verhouding miniem. Het overgrote deel van het materiaal is
verpakkingsmateriaal dat in het onverhoopte geval van een brand heel goed met water te blussen is. Bij professioneel vuurwerk zal de hoeveelheid materiaal dat met water kan reageren hoger kunnen zijn, maar ook dan geldt dat zolang er maar sprake is van een overmaat aan water er nog steeds goed met watergeblust kan worden.
Dit neemt echter niet weg dat in het geval van beschadigd vuurwerk, waarbij kruit is vrijgekomen, ook met een ander mogelijk effect rekening gehouden moet worden. Los kruit kan gaan stuiven en zich ophopen in kieren. Vervolgens bestaat de kans dat dit kruit door statische elektriciteit, druk of wrijving tot ontbranding komt en zo een begin van brand veroorzaakt. Dit stuiven kan worden tegengegaan door het kruit te bevochtigen met water. De waarschuwing in het voorschrift geldt slechts voor die bijzondere situatie waarbij het kruit een zodanige samenstelling heeft dat niet kan worden uitgesloten dat geringe hoeveelheden waterstof kunnen vrijkomen als dit kruit met water wordt bevochtigd.
Van ongerustheid bij de branche is mij uit contacten met de overkoepelende
brancheorganisatie BPN overigens niet gebleken.
8.
Een onafhankelijk adviesorgaan bemand door deskundigen uit de relevante
ministeries wordt zowel door de branche, de vergunningverleners, als de
toezichthouders node gemist.
Reactie:
De onderhavige ontwerpwijziging van het Vuurwerkbesluit is in overleg
met alle betrokken partijen tot stand gekomen. Waar het naar mijn mening nu op aankomt is het besluit af te ronden en na de vaststelling en inwerkingtreding de uitvoering ter hand te nemen. Daarbij kan over de uitvoering in de praktijk periodiek of op ad hoc basis overleg tussen de betrokken partijen plaatsvinden, zoals dat ook in de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden. Naar mijn oordeel kan een onafhankelijk adviesorgaan daar weinig aan toevoegen.
9.
De branche is niet gerust op invoering van “maatwerkvoorschriften”, daar de
bezwaarmaker in een afhankelijke positie verkeert. Door deze invoering wordt het totaal van wet- en regelgeving er niet duidelijker op. Kunt u een schematisch overzicht geven van het totaal van wet- en regelgeving betreffende explosieve stoffen?
Reactie:
Het ontwerpbesluit kent een zeer beperkt aantal, specifiek beschreven
mogelijkheden voor het bevoegd gezag om maatwerkvoorschriften op te leggen.
Het huidige Vuurwerkbesluit voorziet thans ook in mogelijkheden om dergelijke voorschriften te stellen, zij het dat die mogelijkheden thans nog zijn aangemerktals “nadere eis” of “toestemming” (artikelen 2.2.3, 3.2.2en bijlage 1, voorschrift1.8)
Inderdaad is de ondernemer daarbij afhankelijk van het bevoegd gezag. Het
bevoegd gezag maakt immers de keuze of hij van de bevoegdheid tot het
opleggen van een maatwerkvoorschrift gebruik wil maken. Bij de invulling van die beslissingsvrijheid heeft het bevoegd gezag wel een aantal geschreven en ongeschreven regels in acht te nemen. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is hier uitgebreid op ingegaan.
Dat de ondernemer in een afhankelijke positie ten opzichte van het bevoegd
gezag verkeert, is overigens bij vergunningvoorschriften niet anders. Hanteren van maatwerkvoorschriften verdient hierbij de voorkeur opdat daarmee meer inrichtingen onder algemene regels gebracht kunnen worden.
De mening dat het totaal aan wet- en regelgeving er hierdoor niet duidelijker op wordt, deel ik niet. In het ontwerpbesluit is immers duidelijk aangegeven met betrekking tot welke regels het bevoegd gezag de ruimte heeft om maatwerkvoorschriften te stellen.
Een schematisch overzicht van het totaal van wet- en regelgeving betreffende
explosieve stoffen is bij deze brief gevoegd.
10.
Handreiking
Daarnaast wordt voor een aantal onderwerpen een handreiking opgesteld.
Daardoor is het nu niet inzichtelijk voor de Staten-Generaal wat er precies gaat gebeuren. Dit blijkt uit de volgende opsomming. De Handreiking wordt opgevoerd voor maar liefst 13 van de 37 (40) genoemde knelpunten. Voor 9 van de 37 knelpunten wordt geen wijziging van het Vuurwerkbesluit voorzien. Voor één knelpunt wordt geen oplossing genoemd, voor een ander knelpunt wordt vermeld dat er een mogelijkheid wordt onderzocht, voor twee knelpunten een verbeterslag LMIP genoemd, voor een ander punt is een nieuw certificatieschema in voorbereiding, voor een ander punt is op termijn een erkenningsregeling voor importeurs voorzien en knelpunten 3.9.5 en 3.12.3 worden in het geheel niet genoemd. Daarmee is over 30 van de 37 (40) knelpunten, bijna 3 jaar na het uitkomen van het rapport Twijnstra en Gudde geen volledige duidelijkheid over de oplossing. Kunt u deze duidelijkheid nu reeds bieden of gaat u in een later stadium de Staten-Generaal alsnog informeren?
Reactie:
Alle punten uit de evaluatie zijn opgepakt en beoordeeld. Er zijn veel
aandachtspunten naar voren gekomen die niet opgelost kunnen worden met
andere, minder of meer regelgeving. Het bleek namelijk dat de betreffende regel juridisch klopt en niet gemist kan worden, maar wel de nodige uitleg behoeft, eventueel voorzien van voorbeelden.
Wanneer aanpassen van regelgeving geen oplossing biedt, dan zijn andere
instrumenten, zoals voorlichting of, zoals in dit geval, een handreiking de
aangewezen methode om de gesignaleerde knelpunten op te kunnen lossen. In de
nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt naar aanleiding van deze vraag thans duidelijker aangegeven wat de gesignaleerde knelpunten behelzen en wat hiermee wordt gedaan.
Opmerkingen over de Nota van toelichting
11.
Op pagina 4, paragraaf 3.2, tweede alinea
Het is onduidelijk wat het positieve effect is van het verhogen van de genoemdemeldingsgrens. De genoemde “positieve gevolgen voor het milieu” zijn eveneensonduidelijk. Kunt u uitleggen wat hiermee bedoeld is?
Reactie:
Zoals in § 3.2 van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is
aangegeven, worden burgers (omwonenden, toeschouwers, klanten) met dit
besluit beschermd tegen ongewone voorvallen waarbij vuurwerk betrokken is.
Bedoelde positieve ontwikkelingen moeten dan ook nadrukkelijk in dat licht
worden gezien. Het verhogen van de meldingsgrens voor het toepassen van
consumentenvuurwerk zal als gevolg hebben dat voor shows meer relatief “veilig”consumentenvuurwerk wordt gebruikt. Dit is een positief effect. Ook het toestaanvan een tweede bufferbewaarplaats heeft in bedoelde zin een positief gevolg.
Dezelfde hoeveelheid onverpakt vuurwerk kan dan in 2 bufferbewaarplaatsen
worden in-, uit- en omgepakt en worden bewaard. Te veel handelingen in een tekrappe werkruimte worden daarmee voorkomen en een veiliger situatie kan
worden bereikt.
12.
Op pagina 4, paragraaf 3.3
De verhoging van de opslaggrens leidt tot een verlaging van administratieve
lasten, zo wordt gesteld. Ook de verhoging van de meldingsgrens en dergelijke leidt tot lastenverlichting. In zijn algemeenheid is dit toe te juichen. Bent u bereid de risicoafweging die hieraan ten grondslag ligt aan de Staten-Generaal te overleggen? Dezelfde vraag geldt voor het verhogen van de maximale verkoophoeveelheid (pagina 6, paragraaf 8.1).
Reactie:
Aan de vuurwerkregelgeving ligt geen risicobeoordeling ten grondslag,
waarbij gekeken wordt naar het individueel (plaatsgebonden) risico en het
groepsrisico, maar een effectbeoordeling. De wijzigingen, die in het
Vuurwerkbesluit worden doorgevoerd, hebben geen negatieve consequenties voor
mens en milieu. Uitgangspunt voor dit ontwerpbesluit is geweest dat de
wijzigingen ten minste tot een gelijkwaardig niveau van bescherming van mens
en milieu leiden. Het RIVM heeft de relevante wijzigingsvoorstellen op dit punt getoetst.
13.
Pagina 6, paragraaf 8.3
Bent u bereid de risicoanalytische grondslag voor het beweerde – maar
onaannemelijke – niet toenemen van het risico van het opslaan van vuurwerk bij tankstations te delen met de Staten-Generaal?
Reactie:
Zoals ook in mijn reactie op vraag 12 is aangegeven, wordt in de
vuurwerkregelgeving niet uitgegaan van een risicobenadering met een individueel (plaatsgebonden) en een groepsrisico, maar van een effectbenadering. Mits voldaan wordt aan de voorgeschreven, aan te houden afstanden zal dan ook geen extra risico optreden. Er is daarom geen reden de opslag en verkoop van vuurwerk bij tankstations voor wegverkeer niet toe te staan. Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer laat echter de opslag van motorbrandstoffen
in combinatie met vuurwerk op dit moment niet toe. Dit ontwerpbesluit voorziet er daarom in dat de betrokken bepaling in dat besluit wordt geschrapt. Daarnaast wordt in het Vuurwerkbesluit de bepaling opgenomen dat gelijktijdig afleveren van motorbrandstoffen en vuurwerk alleen is toegestaan indien voldoende afstand wordt aangehouden.
14.
Pagina 11, D en E
Kunt u uitleggen in welke zin zwaardere vuurwerkartikelen stabieler zijn? Kunt u uitleggen waarom het voor consumenten niet uitmaakt hoeveel vuurwerk zij in huis hebben (blijft het risico (van bijvoorbeeld brand) gelijk bij 25kg in plaats van 10 kg?) terwijl voor het risico bij de vuurwerkhandel en -professional de hoeveelheid bepalend is?
Reactie:
Mogelijk is verwarring ontstaan omdat de termen zwaar en stabiel in
verschillende context gebruikt worden. Bij het ophogen van de maximale
verkoophoeveelheid aan de consument is mede in ogenschouw genomen dat
grotere cakeboxen (sinds 2006 toegestaan n.a.v. de interventiestrategie verboden consumentenvuurwerk) zwaarder en stabieler zijn. De grootste wegen al bijna de maximale 10 kg., zijn breder en in verhouding minder hoog en vallen minder makkelijk om. De lading per tube is niet veranderd, maar het aantal tubes is groter.
De eventuele toename van de risico’s door de aanwezigheid van meer vuurwerk in een woning moet in een bredere context bezien worden. Ook nu zijn er
consumenten, die enkele keren vuurwerk kopen en daarmee meerdere kilo’s
vuurwerk in hun woning voorhanden hebben. Het verhogen van de maximale
verkoophoeveelheid zal hier geen verandering in brengen. Het vuurwerkbesluit
kent geen beperking aan de in een woning aanwezige hoeveelheid vuurwerk. Wel
geldt dat wanneer een particulier beduidend meer vuurwerk heeft opslagen dan
voor eigen gebruik bedoeld is, het bevoegd gezag daartegen kan optreden op
grond van het feit dat er sprake is van een niet gemelde of vergunde opslag en zonder over de juiste voorzieningen (brandwerende afscherming, sprinklers, etc.) voor een bedrijfsmatige opslag te beschikken.
15.
Pagina 19, MM, Brandwerendheid, tweede ‘alinea’
Sluit u uit dat er vuurwerk bestaat dat “spontaan ontbrandt” beneden een
temperatuur van 180 graden Celsius?
Reactie:
Dat kan ik niet absoluut uitsluiten, maar waar het om gaat is voor welke
beschermingsklasse gekozen moet worden om te voorkomen dat vuurwerk te snel
aan te hoge temperaturen wordt blootgesteld. In de vernieuwde norm NEN 6069
is de indeling van de beschermingsniveaus gewijzigd, waardoor een nieuwe
beschermingsklasse moest worden gekozen die het beste aansluit bij het
oorspronkelijke beschermingsniveau. Uit de eisen die samenhangen met de
verschillende klassen in combinatie met algemene eigenschappen van vuurwerk,
is afgeleid dat een beschermingsklasse van EI1 een betere bescherming biedt. Dat wil niet zeggen dat de bestaande constructies onvoldoende zijn, zeker niet in combinatie met de voorgeschreven sprinklerinstallatie. Daarom geldt de wijziging voor nieuwe situaties en is geen wijziging voor bestaande situaties voorgeschreven.
16.
Tot slot: als de benadering zoals verwoord in par 8 MvT Arbeidsomstandigheden
”De reden hiervoor is dat het huidige arbeidsomstandighedenbeleid uitgaat van meer verantwoordelijkheid bij de werkgevers en de werknemers”, ingang zou vinden waren we een stuk verder. Kom in overleg tussen de branche en de
overheid tot een certificeringsysteem. Spreek de gecertificeerde ondernemer aan op zijn verantwoordelijkheden en vakkennis, ontneem hem het certificaat bij
ernstige overtredingen, voorwaarde is dan wel dat de voorschriften duidelijk en eenduidig zijn.
Reactie:
Natuurlijk ben ik voorstander van een grote verantwoordelijkheid bij de
ondernemer. Ik ben eveneens van mening dat in een situatie waar die
verantwoordelijkheid ook genomen wordt, een certificatiesysteem zeker goede
diensten kan bewijzen. Jammer genoeg is het feit echter dat een deel van de
sector nog onvoldoende blijk geeft van die eigen verantwoordelijkheid. Bovendien moet in het oog worden gehouden dat een certificatiesysteem in principe functioneert tussen marktpartijen.
Ook is de vraag of de burger het toezicht in deze sector aan certificatieinstellingen zou willen overlaten. Dit wordt toch als een overheidstaak gezien.
Een en ander neemt niet weg dat daar waar mogelijk ook voor deze sector
aansluiting bij die eigen verantwoordelijkheid en certificatie gezocht wordt. Dat is de lijn die voor arbeidsomstandigheden gevolgd wordt en die ook voor ontwerp, aanleg en onderhoud van sprinklerinstallaties gekozen is. Juist dit laatste voorbeeld laat in de praktijk echter ook de gevoeligheden van certificatie zien.
De vuurwerksector wil maatschappelijk verantwoord ondernemen omarmen.
Onder leiding van de nieuwe Belangenvereniging Pyrotechniek Nederland wordt
een normdocument voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgesteld,
inclusief een systeem van zelfcontrole.
Indien dat goed functioneert, zie ik zeker mogelijkheden dat systeem te relateren aan het voornemen van de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om tot een vergunning voor het op de Nederlandsemarkt brengen van vuurwerk te komen (zie Kamerstukken II, 2009-2010, 32 123 XI, nr. 54).
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
Joop Atsma