Vorige week bespraken we de ophef in het parlement rond Sint en Piet, een debat dat jaarlijks in december gevoerd wordt. Bijna net zo traditioneel als de ophef over dat feest, is de discussie die in de week ná het Sinterklaasfeest losbarst; de discussie over het al dan niet verbieden van vuurwerk.
Ook dit jaar is laait het vuurwerkdebat weer op. Vanmiddag, op dinsdag 9 december, werd tijdens het vragenuurtje door de Partij voor de Dieren aandacht gevraagd voor de vuurwerkproblematiek. Daarbij ging men in op handhaving van nieuwe regelgeving op het gebied van vuurwerk. Eerder dit jaar, zelfs vóór feestmaand december, kwam het vuurwerk in het nieuws dankzij de plannen van een aantal burgemeesters om vuurwerk plaatselijk te verbieden. Hilversum kreeg de eer om de eerste gemeente te zijn met een plaatselijk formeel vuurwerkverbod.
Natuurlijk is de discussie over vuurwerk niet nieuw. Sterker nog, over vuurwerk wordt al veel langer gesproken dan over het vorige week besproken Sinterklaasfeest. Op 24 januari 1815 werd door de Kamer voor het eerst gediscussieerd over het gevaar van vuurwerk. Er werd gesproken over de opslag van vuurwerk en buskruit. In artikel 22 van de conceptwet vervoer van buskruid werd opgenomen: “Kooplieden, winkeliers of anderen die buskruid verkoopen, of ook dezulken die vuurwerk maken, verenigen niet meer dan vijftig ponden buskruid of vuurwerk in hunne winkels te hebben en zijn verplicht den voorraad op hunne bovenste verdiepingen van huizen te bewaren”.
Dat het aan gemeenten overlaten van de handhaving van geboden omtrent vuurwerk ook niet alleen van deze tijd is, blijkt wel uit het feit dat op 23 juni 1855 werd besloten deze wet open te breken. De nieuwe tekst luidde: ‘Aan den gemeentebesturen wordt vrijgelaten om, (…), een bepaling vast te stellen betreffende de hoeveelheid buskruid of vuurwerk, personen of vuurwerkers voorhanden mogen hebben, alsmede de plaats waarop deze voorwerpen moeten worden bewaard.'
Bron
Ook dit jaar is laait het vuurwerkdebat weer op. Vanmiddag, op dinsdag 9 december, werd tijdens het vragenuurtje door de Partij voor de Dieren aandacht gevraagd voor de vuurwerkproblematiek. Daarbij ging men in op handhaving van nieuwe regelgeving op het gebied van vuurwerk. Eerder dit jaar, zelfs vóór feestmaand december, kwam het vuurwerk in het nieuws dankzij de plannen van een aantal burgemeesters om vuurwerk plaatselijk te verbieden. Hilversum kreeg de eer om de eerste gemeente te zijn met een plaatselijk formeel vuurwerkverbod.
Natuurlijk is de discussie over vuurwerk niet nieuw. Sterker nog, over vuurwerk wordt al veel langer gesproken dan over het vorige week besproken Sinterklaasfeest. Op 24 januari 1815 werd door de Kamer voor het eerst gediscussieerd over het gevaar van vuurwerk. Er werd gesproken over de opslag van vuurwerk en buskruit. In artikel 22 van de conceptwet vervoer van buskruid werd opgenomen: “Kooplieden, winkeliers of anderen die buskruid verkoopen, of ook dezulken die vuurwerk maken, verenigen niet meer dan vijftig ponden buskruid of vuurwerk in hunne winkels te hebben en zijn verplicht den voorraad op hunne bovenste verdiepingen van huizen te bewaren”.
Dat het aan gemeenten overlaten van de handhaving van geboden omtrent vuurwerk ook niet alleen van deze tijd is, blijkt wel uit het feit dat op 23 juni 1855 werd besloten deze wet open te breken. De nieuwe tekst luidde: ‘Aan den gemeentebesturen wordt vrijgelaten om, (…), een bepaling vast te stellen betreffende de hoeveelheid buskruid of vuurwerk, personen of vuurwerkers voorhanden mogen hebben, alsmede de plaats waarop deze voorwerpen moeten worden bewaard.'
Bron
Comment