Vuurwerk in rechtszaken

moontan

VWC lid
LJN: AZ7289, Rechtbank Leeuwarden , 74719 / HA ZA 06-128

Datum uitspraak: 24-01-2007

Datum publicatie: 01-02-2007

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Een vrouw die oogletsel heeft opgelopen nadat vuurwerk in haar nabijheid is afgestoken, stelt de Evuco Vuurwerk aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Evuco heeft het vuurwerk in Nederland op de markt gebracht. De rechtbank komt tot het vermoeden dat het vuurwerk dat is afgestoken vlak voor de vrouw letsel opliep, afkomstig is van Evuco en acht in beginsel een causaal verband aanwezig tussen het gebrekkige product en de ontstane schade. Evuco wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.

Het verloop van de gehele rechtszitting kan je hieronder downloaden.
Het gaat om het vuurwerkproduct " SKY Dancer"

http://www.ridder-letselschade.nl/arrest0054.htm
 
Nog een artikel over dezelfde rechtzaak:


Vuurwerkimporteur aansprakelijk gesteld voor oogletsel

Een vuurwerkimporteur zal waarschijnlijk een schadevergoeding moeten betalen aan een vrouw die aan één oog blind raakte toen een gebrekkige vuurwerkmijn in haar gezicht ontplofte.

Bij een vrouw is tijdens de nieuwjaarsnacht van 2004 een stuk vuurwerk in haar gezicht ontploft waardoor zij aan één oog blind is geworden. Ze stelde Evuco, de vuurwerkimporteur, aansprakelijk voor het oogletsel.

Een andere persoon stak tijdens nieuwjaar een vuurwerkmijn af met de naam "Sky Dancer". Dit stuk vuurwerk zou een aantal "shots" moeten afvuren die op meer dan 5 meter boven de grond een knal moesten geven. Echter één shot ontplofte op zeer geringe hoogte in het gezicht van de vrouw.

Een groot aantal getuigen hebben duidelijk gemaakt wat er precies die nacht gebeurde. De rechtbank Leeuwarden gaat er van uit dat het hier inderdaad om het vuurwerkproduct "Sky Dancer" ging. Omdat een shot te laag ontplofte, is het vuurwerk volgens de rechtbank een gebrekkig product waarvoor de producent aansprakelijk is. De rechtbank gaat er op voorhand van uit dat het oogletsel is veroorzaakt door het gebrekkige product.

De rechtszaak is nog niet geheel afgelopen. De vuurwerkimporteur krijgt nog een laatste kans om onder de aansprakelijkheid uit te komen. Daarvoor zal de importeur het vermoeden dat het hier ging om het product "Sky Dancer" moeten ontzenuwen, dan wel bewijzen dat het oogletsel ook zou zijn ontstaan zonder het voorval van het ontploffende vuurwerk. Gezien het grote aantal getuigen dat heeft verklaard over het voorval, zal het voor de importeur moeilijk worden om aan zijn aansprakelijkheid te ontkomen.

Rechtbank Leeuwarden, 24 januari 2007, LJN:AZ7289
 
Er is altijd nog een veiligheids afstand van (meestal) 6 meter. Echter vind ik dit toch wat kort, want de sterren vliegen vaak verder dan 6 meter. Wanneer dit het geval is geweest, ja sorry maar dan geef ik gelijk dat het geen degelijk product is geweest. maarjah.

Het probleem is denk ik dat we de helft hier maar van te horen krijgen:wink:
 
Het lijkt inderdaad wel een héél eenzijdig afgestoken verhaal. En ook de rol van de media vind ik zeer discutabel. Lijkt wel of de media gebruikt wordt om good will voor het slachtoffer te kweken.

Tevens nemen mensen zelf ook vaak niet genoeg afstand. Kan je zoveel getuigen oproepen als men wilt, maar overal heb je foutjes in zitten. Normaal gesproken zou die importeur niet veroordeeld moeten worden. Want wat nou als het vuurwerk beschadigd is door vervoer van detailist naar huis particulier? Nog een onbelicht aspect...
 
Klopt van dat vervoeren. Maarjah in nederland heb je zoiets: Bewijs maar dat het niet zo is. Die punten kun je dan niet bewijzen. Ochjah we zullen zien.
 
Een andere recente opmerkelijke rechtszaak betreft een werknemer van Wagenvoort die bij het afsteken tijdens een evenement gewond raakte. Gevolgen voor de Arbo wetgeving.


Uitspraak Rechtbank doorkruist nieuwe opzet Arbo-wet
DEN HAAG/WAPENVELD - Het ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid voert momenteel een hoger beroepszaak bij de Raad van State om een uitspraak van de rechtbank in Zutphen van tafel te krijgen. Die uitspraak heeft vergaande consequenties voor de Arbo-wetgeving en voor bedrijven, zeiden woordvoerders van het ministerie gisteren (vrijdag jl) bij de Raad van State in Den Haag.

In de rechtszaak is het Wapenveldse bedrijf voor evenementenvuurwerk Wagenvoort Vuurwerk betrokken. Wagenvoort kreeg van de Arbeidsinspectie een boete van 2.700 euro omdat een werknemer gewond raakte bij het afsteken van een vuurwerk tijdens een evenement. Wagenvoort vocht de boete aan bij de voorzieningenrechter in Zutphen en won de zaak.

Onvoldoende
Volgens het ministerie had Wagenvoort onvoldoende voorzieningen getroffen om de veiligheid van de werknemer te waar borgen. In de Arbowet staat dat een werkgever voldoende veiligheidsvoorzieningen moet treffen. Welke dat zijn staat niet in de Wet. Het gaat om een zogenaamd doelvoorschrift. Werkgevers moeten zelf veiligheids maatregelen kunnen verzinnen, vindt de minister. Daar hebben ze, zeker als het gaat om een professioneel vuurwerk- bedrijf, een opleiding voor gehad.

Ontsteking
Na het ongeval wees de Arbeidsinspectie Wagenvoort erop dat de. werknemer een elektrische ontsteking op afstand had moeten gebruiken of een langer aan steeklont. De rechtbank in Zutphen zette een streep door de opgelegde boete. De rechtbank vindt dat in de wet moet staan hoe Wagenvoort het ongeval had kunnen voorkomen. ‘Het gaat om een boete. Dat is een zware sanctie.’ Het moet voor de werkgever glashelder zijn welke eisen de minister aan werkgevers stelt, aldus de rechtbank.

Systeem
Volgens de minister zet deze uitspraak het systeem van de zogenaamde doelvoorschriften op de helling. ‘Wij kunnen geen middelen gaan voorschrijven’, zei een woordvoerder. De uit spraak van de Raad van State wordt pas over een halfjaar verwacht.
 
Ik ben het eens met de Arbodienst. Waarom ze in Nederland in deze moderne wereld nog altijd met de hand de meeste shows afschieten verbaast me gewoon. Je stelt inderdaad je personeel onodig blood aan gevaren. Terwijl er, zoals de arbodienst al aangeeft voldoende veiligere (eletrisch dus) methodes zijn.
 
Een andere interessante recente uitspraak is de zaak van een bewoner in Oss van een boerderij met een rieten kap die van de Gemeente eiste dat het gebied waar zijn boerderij staat verboden wordt om vuurwerk af te steken.
De bewoner (eiser) verloor de zaak.


Gemeente wint zaak bij Rijdende Rechter

Het NCRV televisieprogramma de Rijdende Rechter heeft een uitspraak gedaan in de zaak van een bewoner van een boerderij met rieten kap [de eiser] en de gemeente. De vordering van de eiser is afgewezen; de gemeente heeft de zaak dus gewonnen.
Van de gemeente Oss werd gevorderd dat de omgeving van de woning wordt aangewezen als een gebied waar het verboden is vuurwerk af te steken.

In dit televisieprogramma van de NCRV worden conflicten van mensen voorgelegd aan een echte rechter, die een bindende uitspraak doet. Net als bij een normale uitspraak is men verplicht het bindende advies op te volgen.

De eiser was bang voor brand tijdens de jaarwisseling door het afsteken van vuurwerk. De eigenaar van de woning stelt dat zijn rieten dak heel gemakkelijk vlam kan vatten en het afsteken van vuurwerk door omwonenden brandgevaar oplevert. Daarom wilde hij een verbod voor het afsteken van vuurwerk in de omgeving van zijn buurt, tot een straal van vijfhonderd meter.

Volgens een deskundige is de kans op een brand door een vuurpijl statistisch gezien bijzonder laag en kan een rieten dak heel goed geprepareerd worden om de kans op brand te beperken.

Standpunt gemeente
De gemeente, vertegenwoordigd door Berno Velthausz van de afdeling Publiekszaken Bouwen Wonen en Milieu, realiseert zich dat iemand bang kan zijn voor brand. Ook de angst voor vuurpijlen is reëel, maar de algemene plaatselijke verordening is niet het geschikte middel is om dit probleem op te lossen. De landelijke wetgeving omtrent vuurwerk is in principe voldoende om de veiligheid te regelen. Het aanwijzen van een gebied rond één woning met een rieten kap kan voor handhavingproblemen zorgen. Wat als andere bezitters van een woning met rieten dag hetzelfde aan de gemeente vragen? Er zijn zo’n 260 rieten daken in de gemeente. Een cirkel van 500 meter rond deze woningen zou een onoverzichtelijk en groot gebied opleveren waar het verboden is vuurwerk af te steken; dit is niet goed te handhaven. En de regel is nu eenmaal: geen regels die niet te handhaven zijn.
Tenslotte heeft de gemeente er nog op gewezen dat de eigenaar ook zelf nog preventieve maatregelen kan nemen om het gevaar op brand te beperken. Kortom, de gemeente Oss wil geen gebieden aanwijzen waar het afsteken van vuurwerk verboden is.



Weinig kans op brand door vuurpijl
De opnamedag van het programma De Rijdende Rechter en de hoorzitting was vrijdag 21 april. De rechter, mr. F. Visser, heeft die dag de locatie bezocht. Tijdens de hoorzitting heeft hij de gemeente en de familie het vuur aan de schenen gelegd.

Voordat de uitspraak door mr. Frank Visser werd gedaan, heeft presentatrice Mieke van der Weij in de studio in Hilversum de twee partijen ondervraagd. Tussendoor werd de opname van het locatiebezoek getoond. Ook werd uitslag gedaan van een bezoek aan een deskundig bedrijf waar een proefdak in brand werd gestoken. Daaruit bleek dat de kans op een brand door een vuurpijl statistisch gezien bijzonder laag is.



Aan het eind van het programma kwam de rechter dan uiteindelijk met de uitspraak. Hij vindt dat de gemeente Oss een goede belangenafweging heeft gemaakt en is van mening dat van de gemeente niet kan worden gevraagd om gebruik te maken van het bewuste artikel uit de APV om een gebied aan te wijzen. De rechter wees er in zijn uitspraak nadrukkelijk op dat het goed zou zijn om met de buren afspraken te maken en hij denkt dat de buren hiertoe bereid zijn. Zodoende trok de rechter de conclusie dat de vordering wordt afgewezen en besloot hij met zijn wijze woorden dat ‘de partijen het daarmee moeten doen’.

De uitzending is gepland in het najaar.
 
mm als iedereen met een rietendak zegt dat er in de buurt geen vuurwerk mag afsteken dan kan het haast nergens meer:angry:
 
Iedereen kon zomaar vuurwerkopslag in

Iedereen kon zomaar vuurwerkopslag in

Iedereen kon zomaar vuurwerkopslag in

Gepubliceerd op 03 augustus 2007, 15:36
Laatst bijgewerkt op 03 augustus 2007, 15:39

Haarlem -
Geen afgesloten hek, geen toezicht en een open deur. Dat is volgens economisch politierechter M. Kronenberg in Haarlem niet de juiste manier waarop een vuurwerkopslag gerund moet worden.

Ambtenaren van de gemeente Zaanstad konden in oktober vorig jaar zo de bunker met vuurwerk van Visser Onroerend Goed BV in Zaandam binnenlopen. En als zij dat kunnen, kunnen wildvreemden dat ook, zei Kronenberg gisteren tijdens de zitting. De eigenaar had eerder verklaard het kinderachtig te vinden een boete te krijgen, alleen omdat hij vergeten was de deur dicht te doen, toen hij even ging bellen. Volgens W. Arends, die optrad namens het bedrijf aan de Penningweg, is er geen sprake van dat men zomaar bij de opslagplaats komt. ,,Het bedrijf zit niet aan de straatkant en je moet eerst het hele pand door. Je komt er pas als je de toonbank over geklommen bent en door verschillende deuren bent gegaan.''
 
Raad van State

Agenda week 36

Maandag 3 september 2007

10.00 uur

Zitting over de milieuvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft verleend aan de Vuurwerkknaller B.V. voor een detailhandel voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk aan de Rietstraat in Almelo. De Almelose Woningstichting "Beter Wonen" is tegen de milieuvergunning. Volgens haar wordt niet voldaan aan de veiligheidsafstand die is gesteld in het Vuurwerkbesluit. Ook vindt zij dat er strijd is met de zogeheten externe veiligheid en dat er sprake is van ontoereikende brandblusmiddelen. (zaaknummer 200609039/1)
 
LJN: BD6512, Rechtbank 's-Hertogenbosch , 166485 HA ZA 07-2139 Print uitspraak


Datum uitspraak: 02-07-2008
Datum publicatie: 08-07-2008
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Getroffen schaderegeling i.h.k.v. art. 119 lid 2 Sv staat aan toewijzing vordering ter zake meerdere schade in de weg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht


zaaknummer / rolnummer: 166485 / HA ZA 07-2139

Vonnis van 2 juli 2008

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.E. Benner,

tegen

de openbare rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet.


Partijen zullen hierna [eiseres] en De Staat genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 februari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2008.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Op 11 maart 2004 is door een verbalisant van de Politie Brabant-Noord, tezamen met een inspecteur milieuwetgeving van de gemeente ’s-Hertogenbosch een controle uitgevoerd bij de door [eiseres] gedreven onderneming, Las Feestartikelen en Verhuurbedrijf, aan het adres [adres]. Bij gelegenheid van deze controle is 1120 kilogram vuurwerk in beslag genomen om reden dat [eiseres] een inrichting in werking zou hebben in de zin van artikel 2.2.2. van het Vuurwerkbesluit zonder een daartoe vereiste vergunning, hetgeen een overtreding zou opleveren van artikel 1.2.4. van voornoemd Besluit.

2.2. Kort na de inbeslagneming is gebleken dat [eiseres] ten tijde van de inbeslagname wel beschikte over een vergunning tot het drijven van een inrichting in de zin van artikel 2.2.2. van het Vuurwerkbesluit.

2.3. De in beslag genomen partij vuurwerk is op 22 maart 2004 overgebracht naar de Dienst Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën, regio-eenheid Veldhoven (hierna Domeinen te noemen) en van daar uit, na een last tot vervreemding van de Officier van Justitie, op 16 november 2005 ter vernietiging naar Duitsland afgevoerd.

2.4. [eiseres] is strafrechtelijk vervolgd ter zake overtreding van een vijftal voorschriften uit het Vuurwerkbesluit. Bij vonnis van de economische politierechter te ’s-Hertogenbosch d.d. 16 januari 2006 is [eiseres] ter zake 4 van de 5 ten laste gelegde overtredingen vrijgesproken. Ten aanzien van een vijfde ten laste gelegde overtreding is zij ontslagen van alle rechtsvervolging nu het een niet-strafbaar bewezen verklaard feit betrof. Tevens is de teruggave van het in beslag genomen vuurwerk gelast.

2.5. Naar aanleiding van een verzoek om teruggave heeft [eiseres] met Domeinen onderhandeld omtrent een vergoeding voor de in beslag genomen partij vuurwerk. Dit resulteerde uiteindelijk in de aanvaarding door [eiseres] op 1 maart 2007 van een aanbod van Domeinen genoegen te nemen met een bedrag van EUR 6.150,- (inclusief wettelijke rente) ter zake het verlies van de in beslag genomen partij vuurwerk. Dit bedrag is ook aan [eiseres] uitbetaald.

3. Het geschil

3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van De Staat tot betaling van EUR 15.717,71, vermeerderd met rente en kosten.
[eiseres] stelt daartoe dat zij als gevolg van het onrechtmatige beslag meer schade heeft geleden dan de schade die inmiddels door Domeinen aan haar is vergoed en dat de Staat, als aansprakelijke partij de volledige door haar geleden schade dient te vergoeden. In dat verband vordert [eiseres] een bedrag van EUR 2.651,52 ter zake de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijk incassokosten (subsidiair EUR 800,- conform Voorwerk II), de daadwerkelijk gemaakte proceskosten ad EUR 2.971,08 (subsidiair de proceskosten conform het liquidatietarief), de gederfde verkoopopbrengst van de in beslag genomen partij vuurwerk (voor zover niet reeds door Domeinen vergoed) ad EUR 8.147,96 alsmede de wettelijke rente over de gederfde verkoopopbrengst sedert de datum van de onrechtmatige inbeslagname, voor zover niet reeds door Domeinen vergoed ad EUR 1.937,15.

3.2. De Staat voert verweer, stellende dat [eiseres] niet ontvangen kan worden in haar vorderingen nu De Staat op grond van de met Domeinen getroffen regeling er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat met het aangeboden – en door [eiseres] aanvaardde – bedrag het geschil definitief was beslecht. Subsidiair beroept De Staat zich er op dat zij slechts aansprakelijk is voor schade als gevolg van de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen indien het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten dan wel in geval achteraf blijkt dat de verdenking op grond waarvan het dwangmiddel is toegepast ten onrechte heeft bestaan. Van geen van beide situaties is sprake zodat geen gehoudenheid bestaat om schade te vergoeden bovenop hetgeen [eiseres] reeds op voet van artikel 119 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) is uitgekeerd. Ten aanzien van de afzonderlijke schadeposten wijst De Staat er op dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eind december 2004 in haar bedrijf te ’s-Hertogenbosch vuurwerk had mogen verkopen op grond van een geldige vergunning of dat haar inrichting op dat moment aan alle geldende eisen voldeed. Bovendien is sprake van eigen schuld: [eiseres] had een klaagschrift in kunnen dienen op voet van artikel 552a Sv teneinde teruggave te bewerkstelligen doch heeft dit nagelaten. Evenmin heeft [eiseres] vervangend vuurwerk ingekocht om op die manier haar inkomstenderving te beperken. Verder betwist De Staat de hoogte van de door [eiseres] gestelde verkoopopbrengst. De door [eiseres] genoemde vermenigvuldigingsfactor die gehanteerd wordt om uit de inkoopwaarde de verkoopopbrengst af te leiden is ontleend aan een advies dat is opgesteld ten behoeve van een andere vestiging van [eiseres] te Nijmegen. Daarmee is niet gezegd dat deze factor ook voor de vestiging te ’s-Hertogenbosch kan worden gebruikt. [eiseres] legt geen verkoopgegevens over van de Bossche vestiging. Ook de hoogte van de buitengerechtelijke kosten wordt betwist; ze zijn onredelijk en zien bovendien op werkzaamheden die nodeloos zijn verricht. Er is geen grond om de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden; De Staat betwist dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Het verst strekkende verweer van de Staat luidt dat [eiseres] niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij reeds een finale regeling ter zake de door haar als gevolg van het beslag geleden schade heeft getroffen met de Staat. De Staat stelt dat hij er op mocht vertrouwen dat de zaak daarmee definitief was afgedaan.

4.2. In het kader van de beoordeling van dit verweer acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang:
4.2.1 Naar aanleiding van het aanbod van Domeinen om aan [eiseres] op voet van artikel 119 (Sv) een vergoeding uit te keren van EUR 1.708,10, uitgaande van een prijs per kilogram vuurwerk van EUR 1,45 heeft [eiseres] laten weten niet met een dergelijke vergoeding in te stemmen. In verband daarmee heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift (productie 6 bij dagvaarding) stelt [eiseres] onder meer dat de prijs die het vuurwerk bij verkoop redelijkerwijs opgebracht zou hebben als bedoeld in artikel 119 Sv ten minste gelijk is te stellen aan de “inkoopprijs inclusief wettelijke rente”, “zodat daarmee in ieder geval de kosten van aankoop van vervangend vuurwerk vergoed worden en daarmee de geleden schade ten gevolge van inbeslagname”. Daarnaast vraagt [eiseres] vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zij in het kader van het verkrijgen van schadevergoeding heeft moeten maken. Het bezwaarschrift besluit met het verzoek de schade, door [eiseres] begroot op EUR 7.764,08, te vergoeden. Bij brief van 29 november 2006 geeft [eiseres] aan dat de in haar bezwaarschrift genoemde inkoopprijs nog verhoogd dient te worden met 2,4% om te komen tot de verkoopprijs als bedoeld in artikel 119 lid 2 Sv, waarmee het – volgens [eiseres] – te vergoeden bedrag uitkomt op EUR 7.950,41.
4.2.2. In de reactie van Domeinen wordt [eiseres] er op gewezen dat het aanbod van Domeinen op voet van artikel 119 lid 2 Sv geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing is en dat het bezwaarschrift om die reden als een klacht in behandeling wordt genomen. Met betrekking tot de diverse schadeposten verklaart Domeinen zich bereid om de inkoopprijs exclusief BTW te vergoeden. Domeinen wijst er op dat artikel 119 lid 2 Sv als uitgangspunt neemt de verkoopprijs die de bewaarder heeft gerealiseerd of redelijkerwijs had kunnen realiseren en dat het om die reden moeilijk is om aan te tonen dat die vermoedelijke verkoopopbrengst gelijk zou zijn geweest aan de inkoopprijs vermeerderd met de door [eiseres] gehanteerde opslag. Om die reden stelt Domeinen voor om de helft van die opslag te vergoeden bovenop de inkoopprijs. Verder biedt Domeinen aan om de wettelijke rente te vergoeden vanaf de datum van de last tot teruggave. Domeinen wijst vergoeding van kosten van rechtsbijstand van de hand. Aanboden wordt om een bedrag van EUR 6.150,02 (EUR 5.877,49 inkoopwaarde, EUR 70,53 opslag en EUR 202,- wettelijke rente) te vergoeden.
4.2.3. Bij brief van 5 januari 2007 reageert [eiseres] op dit aanbod. Zij dringt er bij Domeinen op aan om alsnog de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Tevens dringt zij er op aan om de volledige door haar gevraagde opslag ad 2,4% te vergoeden, nu het aangeboden percentage (1,2%) niet eens de kosten dekt. Ten aanzien van de wettelijke rente verzoekt [eiseres] een nadere toelichting op het standpunt dat deze pas vanaf de datum van de last tot teruggave wordt vergoed en niet vanaf de datum waarop het vuurwerk in beslag is genomen. [eiseres] besluit met het verzoek om het aangeboden bedrag te verhogen tot EUR 8.175,17.
4.2.4. Op 16 januari 2007 laat Domeinen weten geen aanleiding te zien haar aanbod te herzien. Overwogen wordt dat het de eigen keuze is geweest van [eiseres] om zich van rechtsbijstand te voorzien. Indien zijzelf een klacht had ingediend dan zou dit op dezelfde wijze zijn behandeld. Evenmin ziet Domeinen aanleiding het bedrag van de opslag bovenop de inkoopwaarde te verhogen. Onder verwijzing naar artikel 119 lid 2 Sv wordt tenslotte ook het standpunt gehandhaafd dat er geen verplichting bestaat om de wettelijke rente te vergoeden over de periode die gelegen is tussen de inbeslagneming en het moment waarop de last tot teruggave word gegeven. Domeinen besluit haar reactie met handhaving van het aanbod aan [eiseres] om EUR 6.150,02 uit te keren.
4.2.5. Bij brief van 1 maart 2007 tenslotte laat [eiseres] bij monde van haar advocaat Domeinen het volgende weten:
‘Bijgevoegd* treft u in kopie aan het ingevulde en ondertekende betaalformulier (…). Ik verzoek u het verschuldigde bedrag ad EUR 6.150,02 uiterlijk vrijdag 16 maart 2007 om 12.00 uur te voldoen door bijschrijving op het daartoe door cliënte aangewezen rekeningnummer (…). Indien u niet binnen deze termijn tot betaling overgaat, zal aanspraak gemaakt worden op wettelijke rente vanaf 1 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening en nog te maken buitengerechtelijke kosten’.
4.2.6. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard: ‘Als mijn gerechtelijke kosten vergoed waren en de factor 2,4 was toegepast in plaats van een percentage van 2,4%, dan hadden we hier niet gezeten. Ik moest van mr Hoegee het oorspronkelijk aangeboden bedrag van EUR 1.800,00 aanvaarden. Er zat voor mij niets meer in volgens hem. Ik wilde dat bedrag wel aanvaarden, maar alleen onder voorbehoud, maar volgens hem kon dat niet. Ik wilde ook mijn winst nog vergoed zien en alle bijkomende kosten. Het was ook niet mogelijk om die te vorderen. Vervolgens ben ik bij mr Schrömbges uitgekomen. Hij heeft mij geadviseerd om het laatste door Domeinen geboden bedrag te accepteren als voorschot en dat er dan later nog een procedure kwam om de rest van de schade te verhalen’.

4.3. Artikel 119 lid 2 Sv luidt, voor zoveel hier van belang, als volgt:
‘Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, (…) gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht’.
Hoewel deze regeling strikt genomen alleen maar ziet op het vergoedingsrecht ter zake in beslag genomen, doch niet meer terug te geven voorwerpen heeft [eiseres] in haar bezwaarschrift naar aanleiding van het op die regeling gebaseerde aanbod van Domeinen aangegeven tevens vergoeding te verlangen van andere schadecomponenten, waarop deze regeling geen betrekking heeft. Domeinen is daar op ingegaan in die zin dat naar aanleiding van het – als klacht behandelde – bezwaarschrift onderhandelingen op gang zijn gekomen waarin behalve de directe schade, verband houdend met de niet meer terug te geven partij vuurwerk, ook bijkomende schade zoals wettelijke rente en kosten rechtsbijstand aan de orde zijn geweest en waarin Domeinen, afgezet tegen het oorspronkelijke aanbod, belangrijke concessies heeft gedaan, resulterend in een – aanmerkelijk – verhoogd aanbod. Alle schade-elementen die [eiseres] in de onderhavige procedure aan de orde stelt zijn ook reeds door haar ingebracht in de onderhandelingen met Domeinen en zij heeft daarbij nimmer – impliciet noch expliciet – aangegeven dat zij zich het recht voorbehield om naderhand alsnog vergoeding van schade te vorderen voor zover die niet door Domeinen werd vergoed. Gegeven het feit dat – op initiatief van [eiseres] – in het kader van artikel 119 lid 2 Sv werd onderhandeld over een vergoeding van alle schade die [eiseres] stelde te hebben geleden, ook voor zover die (deels) buiten de werkingssfeer van artikel 119 Sv lag mocht Domeinen (en dus de Staat) er op vertrouwen dat met de aanvaarding van het laatste aanbod van Domeinen, partijen een finale regeling hadden getroffen in die zin dat aan [eiseres] een bedrag werd uitgekeerd tegen finale kwijting ter zake de schade die zij stelde te hebben geleden. Indien [eiseres] zich rechten had willen voorbehouden dan had het op haar weg gelegen om zulks bij het aanvaarden van het aanbod uitdrukkelijk te stipuleren zodat Domeinen naar aanleiding daarvan zich had kunnen beraden of zij dit voorbehoud wenste te aanvaarden. Dat [eiseres] zich er van bewust is dat door aanvaarding zonder voorbehoud het vertrouwen kan worden gewekt dat daarmee ook finale kwijting wordt verleend voor eventueel méér geleden schade erkende [eiseres] met zoveel woorden ter comparitie, toen zij aangaf dat zij het oorspronkelijke aanbod van Domeinen alleen maar onder voorbehoud had willen aanvaarden.
Dat [eiseres] de regeling zelf ook – anders dan zij ter comparitie heeft verklaard – als finaal heeft beschouwd blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat in de brief van 1 maart 2007 een uiterste betaaldatum wordt gesteld en dat bij gebreke van tijdige betaling aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente over het overeengekomen bedrag vanaf 1 maart 2007 alsmede de als gevolg daarvan opgeroepen kosten van rechtsbijstand, eveneens vanaf 1 maart 2007. Dit past in een aanvaarding, leidend tot een overeenkomst die – kennelijk - als finaal is bedoeld.

4.4. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen nu zij ter zake de schadeposten waarvan zij in de onderhavige procedure vergoeding vordert reeds een overeenkomst heeft gesloten met de Staat, op grond waarvan deze schadeposten reeds (deels) door de Staat zijn vergoed tegen finale kwijting voor het geheel. [eiseres] heeft – na betaling van hetgeen de Staat uit hoofde van deze regeling aan [eiseres] verschuldigd was - geen vordering meer op de Staat. De omstandigheid dat na effectuering van de regeling is gebleken dat (de raadsman van) [eiseres] zich tijdens de onderhandelingen, die aan de totstandkoming van deze overeenkomst zijn voorafgegaan, mogelijk heeft vergist ten aanzien van de omrekenfactor om te komen van de inkoopwaarde tot de verkoopwaarde maakt dit niet anders. Daargelaten de vraag of Domeinen [eiseres] ter zake een eventuele vergissing had dienen te waarschuwen is gesteld noch gebleken dat Domeinen tijdens de onderhandelingen wist of behoorde te weten dat [eiseres] zich had vergist in de door haar gehanteerde omrekenfactor. Daarbij komt mede betekenis toe aan het feit dat artikel 119 lid 2 Sv als maatstaf geeft ‘de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht’ hetgeen niet (zonder meer) gelijk is te stellen aan de opbrengst die [eiseres] had kunnen realiseren in haar winkel.

4.5. [eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen. Deze kosten worden aan de zijde van de Staat begoot op:
- vast recht EUR 350,-
- salaris procureur 2 pnt EUR 904,-
EUR 1.254,-


5. De beslissing

De rechtbank

wijst de vorderingen af

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten
, aan de zijde van de Staat tot heden begroot op EUR 1.254,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ingaande 14 dagen na heden,

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.



Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.
 
Twist over kluis voor vuurwerk

dinsdag 22 juli 2008

VEENENDAAL - Is een vuurwerkkluis een opslag- of een verkoopruimte? De gemeente Veenendaal en indoor ski-bedrijf Miezelmoe komen daar niet uit.

De Raad van State buigt zich er vrijdag over.


De twist dateert van november 2005. Miezelmoe vroeg een vergunning aan om in december – naast ski-artikelen – drie dagen vuurwerk te mogen verkopen. De milieuvergunning gaf geen probleem.

De gemeente vindt dat Miezelmoe de kluis in het verkoopdeel van zijn zaak aan de Wageningselaan moet bouwen. Miezelmoe wil de kluis in het magazijn plaatsen.

Over de grote van de verkoopruimte aan de Wageningselaan strijdt de familie Miezelmoe al met de gemeente sinds hun stacaravanverkoop in de jaren '80 verplicht moest verhuizen.

Bron:
http://www.gelderlander.nl/voorpagina/devallei/3452165/Twist-over-kluis-voor-vuurwerk.ece
 
Ik ben het eens met de Arbodienst. Waarom ze in Nederland in deze moderne wereld nog altijd met de hand de meeste shows afschieten verbaast me gewoon. Je stelt inderdaad je personeel onodig blood aan gevaren. Terwijl er, zoals de arbodienst al aangeeft voldoende veiligere (eletrisch dus) methodes zijn.

In reactie op hetgeen Red Baron (een jaar geleden), schreef. Zelf steek ik regelmatig professionele vuurwerken af voor een Nederlands bedrijf. Het bedrijf is zowel in handmatig als electrisch gespecialiseerd.

Ga ik bij mijn medepyrotechnici de vraag neerleggen handmatig of electrisch dan is bij 9 van de 10 de keuze snel gemaakt. HANDMATIG!!!

Veel minder passief.

Gelijk ga ik je geven wanneer we kijken naar veiligheid, alhoewel ik zelf geen noemenswaardige extra risico's en schade heb (op)gelopen door veelal handmatig af te steken.

Groet,

San Quinton
 
Veroordeling in brand school door vuurpijl, Messenger Plus! Live Logboek wel onvoldoende als bewijs

Van een onzer redacteuren © Het Juridisch Dagblad
donderdag, 7 augustus 2008

Door de aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte (1993) is een school geheel afgebrand. Verdachte heeft op die dag vuurwerk afgestoken op het schoolplein van deze school. Hij heeft daarbij een lange vuurpijl in een bierflesje gezet, om deze vervolgens aan te steken. Op de bewuste dag stond er een hevige wind.

Het bierflesje is door de wind en/of het gewicht van de vuurpijl omgevallen, waarna de ontstoken vuurpijl door een raam van de school is geschoten, om in een klaslokaal tot verdere ontbranding dan wel ontploffing te komen.

Voor de meeste feiten wordt de toen 14-jarige echter vrijgesproken:

'Vast staat dat verdachte heeft verklaard dat hij illegaal vuurwerk heeft gekocht en afgestoken. Ook [C] heeft verklaard dat verdachte in het bezit was van verboden vuurwerk. Voorts zijn bij het uitlezen van de computer van verdachte een tweetal gesprekken op het 'Messenger Plus! Live - Logboek' gevonden waarin verdachte het met een ander over illegaal vuurwerk heeft. Dit alles levert sterke aanwijzingen op dat verdachte over illegaal vuurwerk heeft beschikt.

Bij verdachte is echter geen illegaal vuurwerk aangetroffen. Ook is er geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte vuurwerk in zijn bezit heeft gehad dat niet voldeed aan de voorschriften zoals genoemd in de tenlastelegging. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 tot en met 28 december 2007 te [plaats] illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad.'

Na de brand in het klaslokaal was in rap tempo de gehele school afgebrand. Veroordeling voor tll. 1 subsidiair AAN ZIJN SCHULD TE WIJTEN ZIJN VAN BRAND, TERWIJL DAARDOOR GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN ONTSTAAT EN TERWIJL DAARDOOR LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER ONTSTAAT. Jeugddententie van 136 dagen met aftrek waarvan 120 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar.

Bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde een behandeling zal volgen bij de Waag en dat hij zal deelnemen aan de Multi Systeem Therapie (MST). Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Werkstraf van 120 uren, vervangende jeugddetentie van 60 dagen.

Om positief te eindigen, op school is hij weer welkom:

'Bij verdachte is door de psychiater ADD (concentratieproblemen dus, zoals bij wel meer kinderen, red.) geconstateerd. Sinds drie weken neemt verdachte hiervoor het medicijn Concerta, hetgeen tot een zichtbare verbetering heeft geleid. Thuis zijn de regels aangescherpt.
Verdachte neemt deel aan een individueel agressietraject omdat hij vrij snel boos kan worden. Hij werkt goed mee en leert ervan.

Door de medicatie is zijn agressie verminderd. Verdachte is er echter nog (lang) niet. Hoewel de leerplichtambtenaar geen mogelijkheden meer ziet voor verdachte, ziet de school van verdachte wel vooruitgang. Als de medicatie goed is ingesteld, wil school hem een nieuwe kans geven in het nieuwe schooljaar.'

LJN: BD9518, Rechtbank 's-Gravenhage, 09/752001-08

Bron en copywright:
http://juridischdagblad.nl/content/view/7010/44/
 
LJN BF1963, Rechtbank Zutphen, 06/920020-05
Datum uitspraak: 23-09-2008
Datum publicatie: 23-09-2008
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Zaaknummers: 06/920020-05
Inhoudsindicatie:
Een voormalige vuurwerkhandelaar uit Ermelo is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde heeft met betrekking tot de facturering een schijnconstructie bedacht om zo minder belasting te hoeven betalen. Ook heeft hij inkomsten en ontvangenbemiddelingskosten niet opgegeven. Verder heeft hij over een aantal jaren belasting te laat of geen aangifte gedaan.
De rechtbank heeft een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de ontdoken inkomstenbelasting op een lager bedrag heeft becijferd dan het bedrag waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer

Parketnummer: 06/920020-05
Uitspraak d.d.:23 september 2008
Vord. na voorw. veroord.: 06/437220-05

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],
geboren te [plaats] op [1955],
wonende te [adres, plaats en land],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder
bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.


1. Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 september 2008.

2. De tenlastelegging

Aan deverdachte is ten laste gelegd dat:

1.
(artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

hij in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 in
de gemeente Ermelo en/of Harderwijk en/of Nunspeet en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) (een) geschrift(en), zijnde onder meer de navolgende factu(u)r(en):
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of door (een) ander(en)
valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft hij, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de
waarheid, op die factu(u)r(en) gericht aan [slachtoffer] ondermeer de
navolgende gegevens vermeld en/of doen vermeld(en), te weten dat hij diverse
soorten vuurwerk tegen inkoopprijzen heeft geleverd aan [slachtoffer] en/of
vuurwerkbunkers en/of ompakruimte en/of een vuurwerkwinkel heeft verhuurd aan
[slachtoffer], terwijl die goederen en/of dienst(en) nietdoor hem geleverd


en/of verhuurd is/zijn,

(het betreft onder meer de navolgende factu(u)r(en):
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering
diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002 (zie ordner bijlage D
34763-ZK1.3 1/2)
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer],
betreffende verhuur vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor
een bedrag van 5000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.3. 2/2);
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur
vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000
euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 1/6);
- Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur
vuurwerkbunkers voor Ermelo en Apeldoorn voor het jaar 2003 voor een bedrag
van 6000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 2/6);
- Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur
vuurwerkplaatsen en bunkers voor Apeldoorn en Ermelo voor een bedrag van
72.000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 3/6);
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering
diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002 (zie ordner bijlage D
34763-ZK1.4. 4/6);
- Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering
diverse soorten vuurwerk in 2003 (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 5/6);
- Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering
diverse soorten vuurwerk in december 2004 (zie ordner bijlage D
34763-ZK1.4. 6/6);
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.
(artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)

hij op of omstreeks 23 november 2001 en/of 14 april 2003 en/of 1 april 2004 in
de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen,
te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het
jaar 1999 en/of 2000 en/of 2003
niet en/of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan en of heeft
laten doen, aan de Inspecteur der Belastingen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt dat er te
weinig belasting werd geheven;

art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

3.
(artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)


hij op of omstreeks 17 april 2003 en/of 23 februari 2004 in de gemeente
Lelystad en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte
inkomstenbelasting als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen,
te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting over het jaar 2001 en/of 2002,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en of heeft laten doen, aan de Inspecteur
der Belastingen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens)toe heeft/hebben gestrekt dat er te
weinig belasting werd geheven,
immers heeft hij, verdachte in die aangifte(n) bij de Belastingdienst,
(telkens) een onjuist terug te betalen bedrag als winst uit onderneming en/of
inkomst(en) (uit arbeid), althans een onjuist belastbaar inkomen vermeld en/of
doen vermelden;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

4.
(artikel 1a sub 1 WED jo 24 lid 1 milieugevaarlijke stoffen juncto artikel
1.2.2 lid 1 en 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit)

hij op of omstreeks 3 januari 2006 in de gemeente Ermelo en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten een aantal
mortierpotten (flowerbeds) en/of vuurpijlen (signaalrakettten en/of
lawinepijlen) en/of fonteinen (conic fountain) en/of chinese rollen;
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
"Vuurwerkbesluit" gesteldeeisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de "Wet milieugevaarlijke stoffen"
gestelde regels, immers
- was voornoemd vuurwerk (deels) niet voorzien van een (in de Nederlandse taal
gestelde) gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen
dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker
en/of omstanders kon ontstaan;
en/of
- voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading, constructie en/of
eigenschappen (deels) niet aan het gestelde in de "Regeling nadere eisen aan
vuurwerk 2004";
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit

3. Bewijsoverweging

3.1 De aanleiding

Op 28 januari 2005 is verdachte aangehouden op Schiphol met een grote som geld in zijn
zakken en schoenen. Hij heeft verklaard dat het geld afkomstig was van verkoop van vuurwerk.
De belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan derdenonderzoeken ingesteld bij vuurwerkleveranciers van verdachte, waarbij vuurwerkinkopen door of op naam van verdachte zijn aangetroffen. In januari 2006 hebben doorzoekingen plaatsgevonden, waarbij administratieve bescheiden en hoeveelheden vuurwerk zijn aangetroffen. In de administratie van verdachte kwam geen vuurwerkverkoop voor, maar werd het beeld opgeroepen dat hij zijn bedrijf met betrekking tot de verkoop van vuurwerk met ingang van 2001 verhuurd zou hebben.

3.2 Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4
ten laste gelegde feiten.
Zij baseert zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op de verklaringen van verdachte en de verklaringen van [slachtoffer], dat de in de ten laste legging genoemde facturen valselijk waren opgemaakt, teneinde belasting te besparen.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft zij aangevoerd, dat verdachte over de jaren 1999 en 2000 eerst aangiftes heeft gedaan nadat hem ambtshalve aanslagen waren opgelegd. De aangiften die vervolgens alsnog zijn ingediend, zijn door de belastingdienst aangemerkt als bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen. Over het jaar 2003 is helemaal geen aangifte gedaan. Het formulier van aangifte is aangetroffen in de administratie van verdachte tijdens de huiszoeking in 2006.
Over de jaren 2001 en 2002 heeft verdachte verklaard, dat hij meer inkomsten heeft gehad, dan hij heeft opgegeven.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd, dat het vuurwerk tijdens de doorzoeking is aangetroffen en niet bleek te voldoen aan de wettelijke eisen. Verdachte heeft het voorhanden hebben van de flowerbeds ontkend, maar uit tapgesprekken blijkt dat hij wel heeft gesproken over het kopen van flowerbeds. Ook ten aanzien van het in het gashuisje aangetroffen vuurwerk heeft verdachte ontkend, maar de ex-partner van verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard dat alleen verdachte beschikte over de sleutel van de deur van dat gashuisje. Van het vuurwerk dat bij huisnummer [adres A] is aangetroffen heeft [getuige] verklaard dat dit eigendom van verdachte was.

3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, dat de handelingen van verdachte niet waren gericht op illegale belastingontduiking, maar op legale belastingontwijking.
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de verdachte zich laten adviseren door iemand die men als ter zake kundig kan beschouwen, namelijk zijn accountant [accountant]. Verdachte komt een beroep op afwezigheid van alle schuld toe in de vorm van dwaling. De verklaring van [accountant] dat hij nooit met verdachte en [slachtoffer] over deze gang van zaken heeft gesproken is niet alleen in strijd met de verklaringen van [slachtoffer] en [verdachte], maar ook volstrekt onaannemelijk. Ook heeft [accountant] in strijd met de waarheid verklaard, dat hij pas vanaf 2005 bekend is geworden met het feit dat verdachte in de vuurwerkhandel zat.
Verdachte dient in de visie van de raadsman voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten vrijgesproken te worden dan wel ontslagen te worden van rechtsvervolging.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt een beroep op dwaling gedaan. In het dossier wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat de te late indiening de schuld is van verdachte, doordat hij de benodigde gegevens te laat en onvolledig aanleverde aan zijn account [accountant]. Ook wordt er ten onrechte gesteld dat de gegevens eerst werden aangeleverd nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het doen van een aangifte na een herinnering moet als tijdig ingediend aangemerkt worden. Verdachte mocht erop vertrouwen dat de aangiftes daadwerkelijk door de accountant tijdig werden ingediend. Verdachte heeft gedwaald en hem komt een beroep op afwezigheid van alle schuld toe. In dit verband is van belang dat volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad, aan een belastingplichtige niet zonder meer de eventuele opzet of grove schuld van diens belastingadviseur mag worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het begrip aangifte in strafrechtelijke zin ruimer uitgelegd dient te worden dan in fiscale zin.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman verder nog aangevoerd dat verdachte geen inkomsten van [bedrijf] en opbrengsten van vuurwerkwinkels heeft verzwegen aangezien die inkomsten bij [accountant] bekend waren. Banksaldi en waarde van onroerend goed in Letland waren fiscaal irrelevant, omdat op de banksaldi beslag was gelegd en de waarde van het onroerend goed met de "natte vinger" is vastgesteld.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman grotendeels vrijspraak bepleit, omdat een groot deel van het vuurwerk niet aan verdachte toe te rekenen zou zijn. De Chinese rollen zijn aangetroffen in een ruimte waar verdachte nooit kwam, namelijk de woonruimte van zijn ex-partner. De fonteinen en vuurpijlen waren niet van verdachte. Zij stonden in een ruimte waar het door iedereen neergezet konden worden. Het overige vuurwerk was slechts bestemd voor eigen gebruik.

3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmotivering (voetnoot 1)
Feit 1.
Dit feit heeft betrekking op acht facturen die zijn opgemaakt in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 en die zijn opgenomen in de administratie van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die handgeschreven facturen, die waren gericht aan [slachtoffer], heeft opgemaakt. Dit betrof een verhuurconstructie die hij met [slachtoffer] is aangegaan. [slachtoffer] verzorgde in verdachtes winkel de verkoop van het vuurwerk en kreeg daarvoor een vaste beloning en vergoeding van kosten. Na aftrek van deze posten werd de vuurwerkomzet op de facturen door verdachte aan [slachtoffer] in rekening gebracht als ware er sprake van inkoop van vuurwerk en van huur van een vuurwerkbunker, ompakruimtes, een vuurwerkwinkel en vuurwerkplaatsen.
Tegenover de verbalisanten heeft de verdachte voorts verklaard (voetnoot 2) dat hij de verhuurconstructie heeft bedacht om zo weinig mogelijk belasting te betalen, dat hij dit uitgebreid met [slachtoffer] heeft besproken en dat de verhuurprijs afhankelijk was van de verkoop van het vuurwerk.
[slachtoffer] heeft tegenover de Fiod en de rechter-commissaris in gelijke zin verklaard (voetnoot 3) De verhuurconstructie is in 2002-2003 ontstaan. Hij heeft deze met [verdachte] besproken. De verdiensten van [verdachte] werden gefactureerd als huur, gebaseerd op de brutowinst minus de kosten.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat er met betrekking tot de facturering een schijnconstructie is bedacht en toegepast, zodat de facturen opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gaven. Een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens verontschuldigbare dwaling komt verdachte derhalve niet toe, nog daargelaten dat de feitelijke grondslag van dit beroep - verdachtes belastingconsulent zou deconstructie hebben goedgekeurd - geenszins aannemelijk is geworden. Verdachte had zich voor informatie en/of advies kunnen en moeten wenden tot de terzake bevoegde autoriteit, zijnde de belastingdienst..

Feit 2
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boekhouding altijd bij de accountant inleverde, maar dat de accountant nooit heeft aangegeven dat de administratie niet compleet was. Hij is er vanuit gegaan dat, als hij niets hoorde, het wel goed zou zijn.

Uit het proces-verbaal (voetnoot 4) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat het aangiftebiljet de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering over het jaar 1999 op 12 februari 2000 is uitgereikt. Het ingevulde biljet is op 24 november 2001 door de belastingdienst terug ontvangen, nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het terugontvangen biljet is als een bezwaarschrift aangemerkt en niet als een bij de wet voorziene aangifte. Daarom is geen winst uit onderneming of anderszins belastbaar inkomen aangegeven. Uit onderzoek van de bankafschriften is gebleken dat in 1999 sprake is geweest van inkopen van vuurwerk.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er alsnog aangifte is gedaan over het jaar 2000, nadat hij een ambtshalve aanslag had ontvangen. De aangifte die vervolgens is gedaan, is door de belastingdienst als een bezwaarschrift aangemerkt. De verdachte heeft tegen de verbalisanten verklaard (voetnoot 5) dat facturen met de datum 3-3-2000, 21-1-2000, 10-1-2000 en
10-1-2000 betrekking hadden op levering van vuurwerk in 1999. Als er over 1999 geen winst uit onderneming is opgegeven, is dat niet juist geweest, omdat hij ook in 1999 een winkelverkoop en tussenhandel in vuurwerk had.
[accountant] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 6), dat alsnog aangifte over 1999 is gedaan naar aanleiding van een ambtshalve aanslag. De verdachte heeft daartoe ad hoc stukken uit zijn administratie bij hem ingeleverd. Het is niet zo is geweest dat er administratie voor [verdachte] werd gevoerd. De verstrekte gegevens werden verwerkt ten behoeve van de aangifte, die door de belastingdienst als bezwaarschrift is aangemerkt.

Over het jaar 2000 is het aangiftebiljet op 27 februari 2001 uitgereikt. Het invulde biljet is op 17 april 2003 door de belastingdienst terugontvangen, nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het terugontvangen biljet is door de belastingdienst als een bezwaarschrift aangemerkt en niet als een bij de wet voorziene aangifte. Bij de opgegeven winst uit onderneming is rekening gehouden met een bruto-marge van Hfl 22.500,--, hetgeen is gebaseerd op een financieel rapport van verdachte over dat jaar.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode 2000-2001 heeft
samengewerkt met [medevenoot vof] bij de verkoop van vuurwerk. Tegen de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 7), dat hij in 2000 terzake van de activiteiten in de vuurwerkwinkel geen omzetbelasting en geen inkomstenbelasting heeft betaald. Ook zijn de salarissen van de personeelsleden niet aangegeven.

Over het jaar 2003 is het aangiftebiljet op 28 februari 2004 uitgereikt, maar dit biljet was op 5 oktober 2006 nog steeds niet door de belastingdienst terug ontvangen.

Tijdens de doozoeking die op 3 januari 2006 is gehouden in een kantoorruimte van [Autocentrum], is de aangifte op naam van verdachte in een stapel bescheiden aangetroffen.
Tegenover de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 8) dat hij vennoot is geweest van de [vof], samen met [medevenoot vof]. De vofheeft in de jaren 2000 tot en met 2003 als tussenhandelaar gehandeld in vuurwerk en daar inkomsten uit gehad. In 2003 is de winkel verhuurd aan [slachtoffer].
De rechtbank stelt vast dat het hier wederom de onder feit 1 bewezen verklaarde schijnconstructie betreft.
[accountant] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 9) dat het niet meer tot een aangifte over 2003 is gekomen vanwege de doorzoeking van zijn kantoor door de Fiod begin januari 2006.

Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij heeft gedwaald, doordat hij dacht dat zijn accountant telkens aangifte zou doen. De verklaringen van verdachte en [accountant] lopen hierover echter zo uiteen, dat verdachtes verweer alleen al daarom verdachte niet aannemelijk is geworden. Verder is uit niets gebleken dat verdachte enige zekerheid had dat [accountant] inderdaad aangiftes voor hem had ingediend. Een beroep op afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare dwaling komt verdachte derhalve niet toe, nog daargelaten dat uit de stukken naar voren is gekomen, dat verdachte aan [accountant], belangrijke informatie en stukken, zoals een doorschrijfkasboek, heeft onthouden.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het begrip aangifte in strafrechtelijke zin ruimer uitgelegd dient te worden dan in fiscale zin, hetgeen zou moeten leiden tot partiële vrijspraak. De raadsman heeft daarbij verwezen naar NJ1988,382. Deze uitspraak is echter voor deze zaak niet relevant, aangezien die uitspraak gaat over de Wet op de ondernemingsraden.
De rechtbank ziet niet in waarom het begrip "aangifte" anders dan fiscaal uitgelegd zou moeten worden, aangezien aan verdachte een fiscaal delict ten laste is gelegd, namelijk dat telkens een bij de Belastingwet voorziene aangifte te laat of niet is gedaan.

Feit 3:
Uit het proces-verbaal (voetnoot 10) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat het aangiftebiljet inkomstenbelasting over het jaar 2001 op 28 februari 2002 is uitgereikt. De aangifte is op 17 april 2003 bij de belastingdienst te Lelystad binnengekomen. Het aangiftebiljet over het jaar 2002 is op 28 februari 2003 uitgereikt en de aangifte is op 23 februari 2004 bij de belastingdienst te Lelystad binnengekomen.
Uit onderzoek van de in beslag genomen administratie is gebleken dat verdachte niet aangegeven inkomsten heeft gehad uit vuurwerkverkoop, waarbij ook sprake is geweestvan de hiervoor onder 1 beschreven huurconstructie. Verder heeft verdachte inkomsten en bemiddelingskosten gehad in verband met verkoop van (vracht)auto's, opleggers en andere voertuigen. Ook deze inkomsten en bemiddelingskosten zijn niet (volledig) opgenomen in de aangiften inkomstenbelasting.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, in de tijd dat [naam] directeur van [bedrijf] was, wekelijks een salaris heeft ontvangen voor werkzaamheden die hij voor [bedrijf] heeft verricht en ook dat hijbemiddelingskosten heeft ontvangen. In 2001 is hij vanwege een motorongeluk niet in staat geweest vuurwerk te verkopen, maar ter compensatie van verkoop
van vuurwerk heeft hij een bedrag van ongeveer Hfl. 50.000,-- van [medevenoot vof] ontvangen. Er is toen ook aan andere winkeliers vuurwerk doorgeleverd. Verder was er beslag gelegd op een
rekening. Het saldo daarvan heeft hij niet aan de belasting opgegeven omdat hij vanwege dat beslag niet over het geld kon beschikken.
Tegenover de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 11) dat hij in 2002 contante verkopen van vuurwerk in de winkel te Elburg bijhield in een kasboek. Aan de hand van het hem getoonde financieel rapport 2002 heeft verdachte verklaard dat het juist is dat daarin geen omzet van de winkel te Elburg is vermeld en dat hij niet snapt waarom dit niet verwerkt is.
[accountant] heeft tegenover de verbalisanten verklaard (voetnoot 12) dat hij voor de aangiftes over de jaren 2001 en 2002 een klapper met gegevens van verdachte heeftontvangen. Verdachte leverde die nooit spontaan aan. Dit waren weinig gegevens. Verder heeft verdachte een A-4-tje aangeleverd met daarop zijn inkomsten en uitgaven. Bij de klappers zaten geen kasboeken, noch inkoop- en verkoopfacturen van vuurwerk. Over het jaar 2002 waren er ook gegevens met betrekking tot verhuur van de sloperij en verhuur van de camping. Op basis van deze gegevens zijn de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 opgemaakt.

Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Feit 4
Uit het proces-verbaal (voetnoot 13) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat er tijdens de doorzoeking die op 3 januari 2006 op de adressen [adres A] en [adres B] te [plaats] heeft plaatsgevonden vuurwerk is aangetroffen. In de personenauto en de woning van verdachte zijn flowerbeds aangetroffen. In het gasmeterhuisje zijn vuurpijlen en fontijnen aangetroffen. In de slaapkamer op het adres [adres A] zijn chinese rollen aangetroffen.
Al het vuurwerk was niet voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing. Verder voldeed het vuurwerk niet aan de in Nederland voor dit vuurwerk geldende eisen, zoals blijkt uit het proces-verbaal (voetnoot 14) van beschrijving en onderzoek van vuurwerk.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weet dat het aangetroffen vuurwerk in Nederland illegaal vuurwerk is. Hij heeft ontkend dat het vuurwerk, dat is aangetroffen in het gasmeterhuisje en in de slaapkamer van de woning [adres A], zijn eigendom is. Hij beschikte niet over een sleutel van het gasmeterhuisje en in de woning [adres A] had hij al jaren lang niets te zoeken, omdat dit de woning van zijn ex partner is. Het overige vuurwerk was zijn eigendom.
De getuige [getuige] heeft verklaard (voetnoot 15) dat verdachte een sleutel van het gasmeterhokje had en
dat zij zich niet kan voorstellen dat iemand anders dan hij daar een sleutel van had.


Verdachte is al twee jaar geleden uit de woning [adres A] vertrokken. Zij weet niet van wie het vuurwerk (chinese rollen) is dat daar is aangetroffen en weet ook niet of het vuurwerk van één van haar kinderen is. [slachtoffer] heeft op 31 januari 2006 tegen agenten van politie verklaard (voetnoot 16) dat verdachte alleen het beheer van de camping deed en dat hij vermoedelijk de enige was die toegang had tot de centrale gasmeter.
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de flowerbeds, de vuurwerkpijlen en fontijnen voorhanden heeft gehad. Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de chinese rollen voorhanden heeft gehad, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, de verklaring van de getuige [getuige] dat verdachte al lange tijd niet meer op het adres [adres A] is geweest, en de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat het vuurwerk van één van haar kinderen was.

4. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbankis wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

1.
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Ermelo en/of Harderwijk en/of Nunspeet en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geschrift, zijnde de navolgende facturen, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, telkens valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die facturen gericht aan [slachtoffer] ondermeer de navolgende gegevens vermeld, te weten dat hij diverse soorten vuurwerk tegen inkoopprijzen heeft geleverd aan [slachtoffer] en vuurwerkbunkers en ompakruimte en een vuurwerkwinkel heeft verhuurd aan [slachtoffer], terwijl die goederen en diensten niet door hem geleverd en/of verhuurd zijn,
het betreft de navolgende facturen:
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten
vuurwerkvoor het jaar 2002;
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker
en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro;
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker
en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro;
- Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunkers
voor Ermelo en Apeldoorn voor het jaar 2003 voor een bedrag van 6000 euro;
- Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkplaatsen
en bunkers voor Apeldoorn en Ermelo voor een bedrag van 72.000 euro;
- Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten
vuurwerk voor het jaar 2002;
- Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten
vuurwerk in 2003;
- Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten
vuurwerk in december 2004.


2.
hij op of omstreeks 23 november 2001 en 14 april 2003 en 1 april 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet
voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen,
te weten de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het
jaar 1999 en 2000 en 2003 niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan
aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl die feiten er telkens toehebben gestrekt dat er te
weinig belasting werd geheven;

3.
hij op of omstreeks 17 april 2003 en 23 februari 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2001 en 2002, onjuist of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt dat er te
weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte in die aangiften bij de Belastingdienst, telkens een onjuist bedrag als winst uit onderneming en inkomsten uit arbeid vermeld;

4.
hij op 3 januari 2006 in de gemeente Ermelo, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten een aantal mortierpotten (flowerbeds) en vuurpijlen (signaalrakettten en lawinepijlen) en fonteinen (conic fountain) voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het "Vuurwerkbesluit" gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 24, derde lid, van de "Wet milieugevaarlijke stoffen" gestelde regels, immers:
- was voornoemd vuurwerk deels niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan;
en
- voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading, constructie en eigenschappen niet aan het gestelde in de "Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004".

5. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.

6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:
1. medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;


3. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
4. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

7. Strafbaarheid van de verdachte

Het namens verdachte aangevoerde verweer dat verdachte ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 genoemde feiten een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt wegens verschoonbare dwaling is bij de bewijsmotivering besproken en verworpen.

Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
8. Oplegging van straf en/of maatregel

8.1
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 06/437220-05 aangezien de betreffende veroordeling heeft plaatsgevonden nadat de thans ten laste gelegde feiten waren gepleegd. Er kan dus niet worden gesteld dat verdachte de bij dat vonnis opgelegde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.

Ter toelichting ophaar strafeis heeft de officier van justitie aangevoerd, dat zij de hoogte van de eis heeft gebaseerd op het nadeel dat door het plegen van de feiten is ontstaan, namelijk een bedrag van € 285.000,--. Ook heeft zij er rekening mee gehouden dat de verdachte daarbij gebruik heeft gemaakt van een schijnconstructie, waartoe verdachte valse facturen heeft opgemaakt, alsmede met de eerdere veroordeling van verdachte terzake van soortgelijke feiten. Anderzijds heeft zij rekening gehouden met het tijdsverloop, waarbij zij overigens heeft benadrukt dat ook vertraging is ontstaan als gevolg van op wens van verdachte ondernomen aanvullend onderzoek.

8.2
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte al meer dan genoeg is gestraft met de tijd die hij in beperkingen in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden. Hij heeft verzocht hiermee in strafmatigende zin rekening
te houden. Gezien de grote fiscale claim ontbeert verdachte de draagkracht om een geldboete te betalen. Ten aanzien van een op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Om dezelfde reden als de officier van justitie, heeft de raadsman verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

8.3
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank het volgende in aanmerking:
Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan belasting- en valsheidsdelicten, en voorts aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk.


Voorop staat, dat feiten als de bewezen geachte valsheids- en belastingdelicten de samenleving in hoge mate schade toebrengen, niet alleen door het ontstane financiële en fiscale nadeel, maar ook doordat zij de belastingmoraal en het vertrouwen in zakelijke geschriften ondermijnen en het aanzien van het bedrijfsleven schade toebrengen. Desondanks heeft verdachte jarenlang op deze wijze gewerkt en daarvan de vruchten geplukt. Bij de bepaling van de aard en de hoogte van de straf heeft de rechtbanker verder rekening mee gehouden, dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij de daarbij opgelegde werkstraf niet heeft verricht.
De rechtbank komt tot oplegging van een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie is uitgegaan van een benadelingsbedrag van
€ 285.000,--, gebaseerd op een berekening van de FIOD. Rekening houdende met de verschuldigde maar niet afgedragen omzetbelasting, heeft de rechtbank de ontdoken inkomstenbelasting becijferd op een bedrag in de buurt van € 200.000,--. Terzake van de omzetbelasting zijn aan verdachte naheffingsaanslagen en vergrijpboetes van 100% opgelegd.
Inmiddels is verdachte niet meer in Nederland woonachtig, maar het valt niet uit te sluiten dat hij ooit weer in Nederland belastingplichtige zal worden. De rechtbank zal daar rekening mee houden door een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.

Ten aanzien van de redelijke termijn.
In het kader vanhet onderzoek hebben er op 3 januari 2006 doorzoekingen plaatsgevonden, onder andere in de woning van verdachte en is hij vervolgens als verdachte gehoord. Verdachte heeft daaruit af kunnen leiden dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd voor de onderhavige feiten. De rechtbank merkt derhalve 3 januari 2006 aan als het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van geringe overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is niet zodanig datde straf gematigd zou moeten worden, aangezien met name gedurende het laatste halve jaar tijd is verstreken vanwege onderzoekswensen van de verdediging.

9. In beslag genomen voorwerpen

In het dossier is een lijst van in beslaggenomen voorwerpen d.d. 11 augustus 2008 opgenomen.
Blijkens het proces-verbaal zijn die goederen op 11 september 2007 in opdracht van de officier van justitie aan verdachte terug gegeven. De rechtbank hoeft daar thans dus geen beslissing meer over te nemen.

10. Vordering tenuitvoerlegging

Om dezelfde reden als door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is
bepleit, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 06/437220-05 af.

11. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 1, 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;



-24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen;
- 1.2.2, 2.1.1 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit;
- 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.


Beslissing

De rechtbank:

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hiervoor overwogen;

- verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit alshiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.

Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

- beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

- Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van 18 augustus 2008, betrekking hebbende op de bij vonnis van rechtbank te Zutphen van 15 mei 2006 met parketnummer 06/437220-05 voorwaardelijk opgelegde geldboete.


Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van de Wetering en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken opde openbare terechtzitting van 23 september 2008.

Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, betreft dit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 34763, opgemaakt op 22 november 2006, of de daarbij gevoegde bijlagen.
2 Proces-verbaal van verhoor V 01-08, pag. 3-4, proces-verbaal van verhoor V 01-09, pag. 2, proces-verbaal van verhoor V01-10, pag. 2
3 Proces-verbaal van verhoor d.d. 4 juni 2008, pag. 1-2
4 Zaaksdossier 3
5 Proces-verbaal van verhoor V-01-07, pag. 2
6 Procesverbaal van verhoor d.d. 14 februari 2008, pag. 2
7 Proces-verbaal van verhoor V-01-02, pag. 2
8 Processen-verbaal van verhoor, V 01-01, pag. 2 en V 01-06, pag. 2
9 Procesverbaal van verhoor d.d. 14 februari 2008, pag. 4
10 Zaaksdossier 4
11 Proces-verbaal van verhoor V 01-04, pag. 2
12 Processen-verbaal van verhoor d.d. 13 februari 2006, pag. 3, 9 mei 2006, pag. 2
13 Zaaksdossier 6
14 Statusoverzicht inbeslaggenomen vuurwerk
15 Verhoren van getuige d.d. 3 januari 2006, pag. 1,en 31 januari 2006, pag. 1-2
16 Proces-verbaal van bevindingen C915
0,25276 | DB Queries: 31
 
LJN BF8883, Rechtbank 's-Gravenhage, 09/994733-08
Datum uitspraak: 08-10-2008
Datum publicatie: 14-10-2008
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Zaaknummers: 09/994733-08
Inhoudsindicatie:
Vrijspraak. De economische politierechter acht op grond van het onderzoek ter terechtzittingaannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de aanhangwagen (vuurwerk). Naar het oordeel van de economische politierechter is geen sprake van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat zich in een aanhangwagen die op verzoek van een vriend wordt gestald vuurwerk zal bevinden. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte op enigerlei wijze een vermoeden in die richting had moeten hebben. Zie ook LJN BF8889 en BF8901.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT

ECONOMISCHE POLITIERECHTER
(VERKORT VONNIS)

parketnummer 09/994733-08

's-Gravenhage, 8 oktober 2008


De economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:


[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres].


De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 september 2008.

De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.

De officier van justitie mr. Eijkelboom heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1, 2, 3, 4 en 5 genoemde voorwerpen zullen onttrokken aan het verkeer.


De tenlastelegging.

Aan de verdachte is tenlaste gelegd dat


1.

hij op of omstreeks 18 en/of 19 december 2007 te [P2], gemeente [W],
op/nabij de [adres2],

tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,

consumentenvuurwerk, te weten
72, in ieder geval één of meer, Chinese rol(len),

voorhanden heeft gehad,

ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde
eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, Wet
milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers,

a.was voornoemd vuurwerk (telkens) niet voorzien van de aanduiding "Geschikt
voor particulier gebruik", en/of

b.was voornoemd vuurwerk (telkens) niet voorzien van een gebruiksaanwijzing
met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig
handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan,
en/of

c.was/waren genoemde Chinese rol(len) (telkens) in strijd met het bepaalde in
Bijlage III van de Regeling nadere eisenaan vuurwerk 2004 voorzien van een
lading (voor knaleffect) welke niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit;


artikel 1a juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten
juncto artikel 24 Wet milieugevaarlijke stoffen juncto
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit


2.

hij op of omstreeks 18 en/of 19 december 2007 te [P2], gemeente [W],

tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
(telkens) al dan niet opzettelijk,

1163,5 kilogram, in ieder geval meer dan 10 kilogram (consumenten)vuurwerk, te
weten (onder andere)
- één of meer Chinese rol(len) en/of
- één of meer Flowerbed(s) en/of
- één of meer vuurpijl(en),

buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van
het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad,

immers had hij dit (consumenten)vuurwerk, al dan niet tezamen en in vereniging
met die ander(en) voorhanden in een bedrijfspand/loods gelegen aan de
[adres] aldaar;

artikel 1a juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten
juncto artikel 24 Wet milieugevaarlijke stoffen juncto
art 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit


Bewijsverweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte op basis van slechts beperkte CIE-informatie ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Op die basis heeft het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart contra medeverdachte waarbij stelselmatige observatie en het opnemen van telecommunicatievia telefoon en fax werden ingezet als opsporingsmiddel. Dat zijn naar het oordeel van de verdediging te zware middelen geweest. In het dossier dat de verdediging ter beschikking staat zijn de bevelen tot het opnemen van telecommunicatie niet aanwezig, zodat de rechtmatigheid daarvan niet kan worden getoetst. Om die reden meent de verdediging dat de uit de taps verkregen informatie, alsmede wat op basis van die informatie aan bewijsmateriaal is verkregen, niet voor het bewijs kan worden gebruikt.

Voorts heeft de verdediging er op gewezen dat bij het betreden van de loods aan de [adres2] te [P2] op 18 december 2007 een doorzoeking heeft plaatsgevonden door opsporingsambtenaren, terwijl deze opsporingsambtenaren daartoe niet bevoegd waren. Weliswaar heeft verdachte als eigenaar van de loods de opsporingsambtenaren binnen gelaten, tot het betreden waarvan de opsporingsambtenaren ook wettelijk bevoegd waren, maar deze toestemming brengt niet met zich mee dat in de loods een doorzoeking mocht plaatsvinden. Dat brengt met zich mee dat de resultaten van deze onrechtmatige doorzoeking niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

De economische politierechter overweegt als volgt.
De huidige tekst van de in casu relevante artikelen van de Wet op de economische delicten (hierna: WED), te weten de artikelen 17, 18, 20 en 23, zijn in de huidige versie in werking zijn getreden per 1 januari 1998 (Staatsblad 1997, 580). Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever met de aanpassing van de tekst geen veranderingen beogen aan te brengen in de voorwaarden waaronder de WED-bevoegdheden mogen worden uitgeoefend en zoals deze blijken uit de jurisprudentie (zie HR 9 maart 1993, NJ 1993, 633). Dit blijkt volgens de wetgever nog eens doordat alle bevoegdheden zijn opgenomen in Titel III WED, luidende 'Van de opsporing' (Kamerstukken II 1996/97, 25 464, nr. 3, p. 11-12 en Kamerstukken II 1994/95, 23 700, nr. 5, p. 49). Dit betekent dat de wetgever, onder verwijzing naar het genoemde arrest van de Hoge Raad (waarin wordt verwezen naar Kamerstukken II 1968/69, 9608, nr. 5, p. 2), de mening is toegedaan dat alle bevoegdheden opgenomen in Titel III WED mogen worden toegepast bij het vermoeden van een economisch delict nog vóórdat sprake is van een concrete verdenking in de zin van art. 27 Wetboek van strafvordering. Dat wil zeggen; in het stadium waarin enkel (concrete) aanwijzingen bestaan dat een wettelijk voorschrift als bedoeld in art. 1 of 1a is overtreden.

In de onderhavige zaak is het opsporingsonderzoek gestart naar aanleiding van ontvangen CIE-informatie. Uit deze informatie komt naar voren dat medeverdachte bezig is met het inkopen van partijen vuurwerk. Hij zou dat al jaren doen en daarin samenwerken met [verdachte]. Deze informatie kon blijkens het proces-verbaal als betrouwbaar worden aangemerkt. Naar het oordeel van de economische politierechter leverde deze informatie een voldoende concrete aanwijzing op van de mogelijke overtreding van een economisch voorschrift, te weten artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, welke overtreding is strafbaar gesteld in artikel 1a van de WED. Het opsporingsbelang dat was gemoeid met het nagaan waar de concrete overtreding zich mogelijk zou voordoen rechtvaardigde de inzet van de dwangmiddelen als bedoeld in de artikelen 126n en 126g van het Wetboek van strafvordering. In het dossier waarover de economische politierechter beschikt zijn de machtigingen en bevelen van alle zeven in het proces-verbaal (pagina 13) genoemde telefoon- c.q. faxnummers aangetroffen.

Vast staat dat de opsporingsambtenaren met toestemming van verdachte de loods aan de [adres2] te [P2] hebben betreden. De vraag of de opsporingsambtenaren bevoegd waren de in de loods aanwezige en afgesloten aanhanger te doorzoeken moet bevestigend worden beantwoord. Een aanhangwagen is naar zijn aard bestemd om te worden gebruikt als transportmiddel voor het vervoer van goederen over de weg. Ook in de Wegenverkeerswet 1994 wordt een aanhanger als een vervoermiddel gedefinieerd. Er is geen wettelijke grondslag om bij de toepassing van de bevoegdheden uit de WED een andere maatstaf te hanteren, zodat de opsporingsambtenaren op grond van artikel 23 van de WED de bevoegdheid hadden de aanhangwagen te openen en te doorzoeken. Daarenboven geldt dat in de onderhavige zaak op basis van de resultaten van observaties is komen vast te staan dat medeverdachte is gezien in de nabijheid van de loods en dat tevens is waargenomen dat hij de loods betrad (observatie op 29 november 2007). Ten slotte heeft verdachte in de loods aande opsporingambtenaren verklaard dat de aanhangwagen in zijn loods niet van hem was en dat hij niet wist wat zich in de aanhangwagen bevond. De conclusie moet dan ook zijn dat de in het kader van het opsporingsonderzoek aangewende dwangmiddelen rechtmatig zijn ingezet.

Het vorenstaande brengt met zich mee dat alle voornoemde verweren worden verworpen.


Vrijspraak.

De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte gehouden was in de aanhangwagen te kijken naar de inhoud ervan. Nu hij dit niet heeft gedaan heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich vuurwerk in de aanhangwagen zou bevinden, zodat sprake is van opzet, ten minste in voorwaardelijke zin.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van vuurwerk in de loods, zodat het opzet daarop niet wettig bewezen kan worden. Dat geldt eveneens voor het opzet in voorwaardelijke zin. Verdachte hoefde geen rekening te houden met een aanmerkelijke kans dat de aanhangwagen vuurwerk zou bevatten, zodat hij geen argwaan hoefde te krijgen en hij niet gehouden was in de aanhangwagen te kijken. Voorts is hij zich niet bewust geweest van het voorhanden hebben van vuurwerk in zijn loods.

De economische politierechter acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de aanhangwagen. Verdachte heeft verklaard dat de aanhangwagen van een vriend was en dat deze aanhangwagen eerst voor de loods stond. In verband met mogelijke ongeregeldheden in de aanloop naar de jaarwisseling heeft hij de aanhangwagen in de loods gezet, waarbij hij gebruik maakte van een hulpmiddel zodat hij niet heeft gemerkt dat de aanhangwagen goederen bevatte. Los van de aannemelijkheid van dit laatste punt is naar het oordeel van de economische politierechter geen sprake van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat zich in een aanhangwagen die op verzoek van een vriend wordt gestald vuurwerk zal bevinden. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte op enigerlei wijze een vermoeden in die richting had moeten hebben. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Het ontbreken van bewustheid van de aanwezigheid van vuurwerk brengt voorts met zich mee dat eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde in de alternatieve variant van de overtreding bewezen te verklaren.

Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.


Inbeslaggenomen voorwerpen.

De economische politierechter zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan, welk feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.


Beslissing.


De economische politierechter,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 genummerde voorwerpen,te weten:




1. 48 stuks vuurwerk (flowerbeds scp-25/19);
2. 32 stuks vuurwerk (flowerbeds 19 shots);
3. 2 stuks vuurwerk (vuurwerkpakket super pack);
4. 1 stuks vuurwerk (flowerbeds);
5. 72 stuks vuurwerk (Chinese rollen).

bron:
http://jure.nl/BF8883
 
Rechter denkt na over boete voor vuurwerk
maandag 27 oktober 2008 | 16:57 | Laatst bijgewerkt op: maandag 27 oktober 2008 | 17:03

ZUTPHEN/LICHTENVOORDE - Officier van justitie mr. Buist bleef op zijn standpunt staan.

Een boete van 16.000 euro moet een bedrijf uit Lichtenvoorde betalen omdat er met een partij vuurwerk wat mis was. Bij een onderzoek was gebleken dat er een paar blindgangers in de partij zaten en dat is verboden. De partij van 1800 Mystery Mines en 9000 stuks Temptation werd in beslag genomen.

Het bedrijf, dat al jaren in vuurwerk handelt, kan ermee leven dat de partij weg is maar vindt de voorgestelde transactie van 16.000 euro veel te hoog.

Het bedrijf kreeg al eens eerder boete's opgelegd, maar dat was nooit hoger dan ongeveer twee mille. Volgens officier Buist gebruikt het openbaar ministerie (OM) een richtlijn waarbij wordt gekeken naar de categorie vuurwerk, de hoeveelheid, het gewicht en of er sprake is van recidive. "En dan kom je in dit geval bij vier euro per kilo maal vierduizend kilo uit op zestiendduizend." Economisch politierechter mr. Van Lookeren Campagne was niet overtuigd. Hij wil, vooral gelet op de hoogte van het transactiebedrag, de richtlijn van het OM nader bestuderen. "Ik moet hier nog eens goed over nadenken en zal over twee weken schriftelijk uitspraak doen."

http://www.gelderlander.nl/voorpagi...Rechter-denkt-na-over-boete-voor-vuurwerk.ece
 
LJN BG3886, Rechtbank Zutphen, 06/925566-07
Datum uitspraak: 10-11-2008
Datum publicatie: 10-11-2008
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Zaaknummers: 06/925566-07
Inhoudsindicatie:
Economische politierechter veroordeelt verdachte tot een geldboete van 6000 euro voor invoer van niet deugdelijk vuurwerk in Lichtenvoorde in de periode van juli/augustus 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
economische politierechter

parketnummer: 06/925566-07
uitspraak vonnis: 10 november 2008
tegenspraak/nip

VONNIS

in de zaak tegen de rechtspersoon:

de besloten vennootschap
[naam verdachte] BV,
gevestigd te [adres en plaats],

vertegenwoordigd door:

[vertegenwoordiger],
geboren te [plaats op 1951],
wonende te [adres en plaats].


Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2008.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij in of omstreeks de periode van 28 juli 2007 tot en met 3 augustus 2007, te Lichtenvoorde, gemeente Oost-Gelre, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten 1.800, althans een aantal, stuks vuurwerk genaamd Mystery Mines (artikel LE193) en/of 9.000, althans een aantal, stuks vuurwerk genaamd Temptation (artikel LE882),
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of op of omstreeks 3 augustus 2007 te Lichtenvoorde, gemeente Oost-Gelre, voorhanden heeft gehad,
ten aanzien waarvan nietwerd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers
a. had voornoemd vuurwerk niet een zodanige constructie, was voornoemd vuurwerk niet zodanig vervaardigd en/of verkeerde voornoemd vuurwerk niet in een zodanige staat,
b. was, wat aard, samenstelling en overige eigenschappen van het materiaal betreft, niet zodanig, en/of
c. functioneerde voornoemd vuurwerk nietzodanig,
dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk geen letsel of schade kan ontstaan.
artikel 1.2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit
artikel 2.1.3, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit


Taal- en/of schrijffouten

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.


(Bewijs)motivering (voetnoot 1)

A. Vaststaande feiten

In de periode van 28 juli 2007 tot en met 3 augustus 2007 is, zoals ook uit informatie van het Landelijk Meld- en Informatiepunt (hierna: LMIP)(voetnoot 2) naar voren komt, een container met consumentenvuurwerk binnen Nederland gebracht en op het terrein van verdachte te Lichtenvoorde gelost. Op 3 augustus 2007 zijn van die partij twee monsters genomen(voetnoot 3 en 4): een monster geregistreerd onder VBHH 7014 betreffende artikel LE193, genaamd mystery mines, zijnde een karton mettwaalf cakeboxen (de gehele partij bestond uit 150 kartons met elk 12 mystery mines); en een monster geregistreerd onder VBHH 7015 betreffende artikel LE882, genaamd temptation, zijnde een karton met achttien cakeboxen (de partij bestond in haar geheel uit 500 kartons met elk achttien temptations). Op 23 augustus 2007 zijn de monsters door het NFI, in samenwerking met VROM-inspectie Vliegende brigade Vuurwerk (VbV), getest bij TNO in Rijswijk op de voorschriften uit het Vuurwerkbesluit en de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (hierna: Rnev 2004). De testresultaten zijn getoetst aan ISO-norm 2859-1:1999(voetnoot 5). Bij het monster van de partij LE 193 bleken de cakeboxen instabiel, in de zin dat zij stonden te wankelen. Twee cakeboxen zijn omgevallen. Bij het monster van partij LE 882 was bij één cakebox sprake van vijftien weigeraars en bij een andere van acht (voetnoot 6). Naar aanleiding van de testresultaten zijn de partijen waaruit de monsters afkomstig waren in beslag genomen en vernietigd. Verdachte heeft afstand gedaan van het afgekeurde vuurwerk.

B. Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Het openbaar ministerie heeft bij het vaststellen van het aangeboden transactiebedrag van € 16.000,- een richtlijn voor strafvordering gehanteerd. Hierbij is volgens de officier van justitie rekening gehouden met de categorie en hoeveelheid afgekeurd vuurwerk en de recidive van de verdachte. Als het om een natuurlijke persoon was gegaan, was gevangenisstraf geëist. De officier van justitie heeft aangegeven dat het bedrag van € 16.000,- is gebaseerd op € 4,- per kg afgekeurd vuurwerk en dat het gewicht van de twee partijen in het voordeel van de verdachte op in totaal 4.000 kg is geraamd.

C. Het standpunt van de vertegenwoordiger van verdachte

De vertegenwoordiger van verdachte heeft de overtredingen ter terechtzitting erkend (voetnoot 7). Hij maakt bezwaar tegende hoogte van de boete. Eerdere door de rechtspersoon voor soortgelijke overtredingen aangeboden transacties bedroegen circa een tiende van het nu aangeboden bedrag. De overtredingen behoren volgens de vertegenwoordiger van de rechtspersoon tot het normale bedrijfsrisico. Vuurwerk wordt grotendeels handmatig geproduceerd en een enkele keer gaat er iets mis.


Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

zij in de periode van 28 juli 2007 tot en met 3 augustus 2007, te Lichtenvoorde, gemeente Oost-Gelre, opzettelijk consumentenvuurwerk, genaamd mystery mines (artikel LE193) en temptation (artikel LE882), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers
a. had voornoemd vuurwerk niet een zodanige constructie, was voornoemd vuurwerk niet zodanig vervaardigd en/of verkeerde voornoemd vuurwerk niet in een zodanige staat en/of
b. was, wat aard, samenstelling en overige eigenschappen van het materiaal betreft, niet zodanig en/of
c. functioneerde voornoemd vuurwerk niet zodanig,
dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk geen letsel of schade kan ontstaan.


Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.


Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:

overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk meermalen gepleegd door een rechtspersoon.


Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nugeen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.


Oplegging van straf

1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte overeenkomstig de aangeboden transactie te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 16.000,-.

2. De vertegenwoordiger van verdachte heeft betoogd dat niet duidelijk is hoe de officier van justitie tot het bedrag is gekomen en dat met de inkoop van het afgekeurde vuurwerk een bedrag van circa € 8.000,- was gemoeid.

3. De officier van justitie heeft ter terechtzitting niet kunnen aangeven welke richtlijn voor strafvordering concreet bij het bepalen van de hoogte van het transactiebedrag/de eis is gehanteerd. Naar het oordeel van de economische politierechter is de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkovertredingen (2005R008; hierna: de richtlijn) van toepassing te achten. Een norm van € 4,- per kg wordt in die richtlijn wel gehanteerd, maar bij overtreding van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit alleen voorzover het gaat om onjuist of niet geclassificeerd vuurwerk. Voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk dat niet aan de producteisen voldoet, wordt verwezen naar lijst I tot en met IV in verband met het voorhanden hebben van verboden consumentenvuurwerk. Voor het voorhanden hebben van vuurwerk dat niet voldoet aan de producteisen, wordt eveneens naar die uitgangspunten verwezen. Ervan uitgaande dat het afgekeurde vuurwerk valt onder vuurwerk van lijst II, geldt voor circa 10.000 stuksafgekeurd vuurwerk bij het bepalen van de transactie/eis als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De richtlijn kent op dit onderdeel geen vergelijkbare straf voor een rechtspersoon.

4. De economische politierechter acht met de enkele overwegingen dat bij een natuurlijke persoon onvoorwaardelijke gevangenisstraf was geëist en dat er sprake is van recidive, de eis van de officier van justitie niet genoegzaam onderbouwd. Van belang hierbij is dat de richtlijnvoor de in geding zijnde overtredingen géén strafnorm van € 4,- per afgekeurde kg vuurwerk kent en dat de verdachte door het afkeuren en verlies van de in beslag genomen partijen al financieel is getroffen. Ook daarom zal de economische politierechter een lagere geldboete opleggen dan is geëist.

5. De economische politierechter is van oordeel dat de hierna te melden geldboete in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde, mede gelet op de justitiële documentatie waaruit diverse vergelijkbare overtredingen naar voren komen, de maatschappelijke positie en de draagkracht van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is gepleegd, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.


Toepasselijke wettelijke voorschriften

Wetboek van Strafrecht: artikelen 23, 24, 51, 57, 91
Wet op de economische delicten: artikelen 1a (oud), 2 en 6
Wet milieugevaarlijke stoffen artikel 24 (oud)
Vuurwerkbesluit artikelen 1.2.1 en 1.2.2 (oud)
Beslissing

De economische politierechter:

* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;

* verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk meermalen gepleegd door een rechtspersoon;

* verklaart verdachte strafbaar;

* veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 6.000,-- (zesduizend euro).


Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Beers-de Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2008.

Voetnoten:
1 Wanneer verwezen wordt betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgenomen bij het stamproces-verbaal, nummer C12446/S25593/2007, VbV, gesloten en ondertekend op 8februari 2008.
2 Schriftelijk stuk, meldingsformulier LMIP, bijlage 3, p. 2.
3 Stamproces-verbaal, p. 2-3.
4 Schriftelijk stuk, afgiftebewijs monsterneming, bijlage 4.
5 Schriftelijk stuk VbV, 'Gebruik ISO-norm'.
6 Schriftelijk stuk, onderzoeksrapport van het NFI, gedateerd 7 augustus 2007, bijlage 5.
7 Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring vertegenwoordiger van verdachte.
??
naar boven

http://jure.nl/bg3886
 
LJN BH3859, Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-003596-08
Datum uitspraak: 20-02-2009
Datum publicatie: 24-02-2009
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Zaaknummers: 22-003596-08

Inhoudsindicatie:
De verdachte heeft samen met anderen vuurwerk in een stortkoker gegooid, waardoor brand is ontstaan in de kelder van een restaurant. Hoewel de brand in de onderhavige situatie beperkt is gebleven, heeft de brand ertoe geleid dat de brandweer moest uitrukken en twee deuren van het restaurant heeft geforceerd.


Uitspraak

Rolnummer: 22-003596-08
Parketnummer(s): 09-930168-08
Datum uitspraak: 20 februari 2009
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],
geboren te [geboortgeplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres] te [woonplaats].


Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.


Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het (thans in hoger beroep, na wijziging tenlastelegging op vordering van de advocaat-generaal, als primair) tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader in het vonnisomschreven.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.


Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vaststaande feiten

Op 31 december 2007 zijn vijf jongens de straat op gegaan om vuurwerk te kopen en af te steken. Onder hen was de verdachte. Ze liepen langs restaurant [naam restaurant] te Den Haag. In de muur bij het restaurant bevond zich een stortkoker1. [vriend 1] stelde voor om er vuurwerk inte gooien2. Hij vroeg zich af hoe dat zou klinken3. De verdachte heeft er vervolgens één of meer rotjes in gegooid. [vriend 2] heeft een paar grondbloemen in de stortkoker gegooid4. De stortkoker of bierleidingkoker kwam uit in de kelder van restaurant [naam restaurant], in een nis. Een smalle opening in deze nis geeft toegang tot de kelderruimte onder het restaurant, waarvan het plafond van hout is5. Er is brand ontstaan in de kelder, waardoor er brand had kunnen ontstaan in het hele restaurant6. Door de brandweer is de keukendeur van het restaurant ingeslagen om toegang te krijgen tot de keuken. Aan de voorzijde van het restaurant werd de voordeur ingeslagen om toegang te krijgen tot de voorzijde van het restaurant. Op de vloer in de nis lag een berg verbrand papier7.

Verweren met betrekking tot medeplegen en opzet

Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is van medeplegen. Daartoe is aangevoerd dat de andere verdachten niet vervolgd zijn en dat ieder voor zich gehandeld heeft.

Het hof overweegt hieromtrent dat de verdachte met zijn mededaders gezamenlijk op pad waren om vuurwerk te kopen en/of af te steken en dat - gelet op het onder 'vaststaande feiten' overwogene - het plan is besproken om vuurwerk in de stortkoker te gooien en dat dit vervolgens onder andere door de verdachte is uitgevoerd. Derhalve was er een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het horen afgaan van vuurwerk in de stortkoker, dat er sprake is van medeplegen.

Voorts is door de verdediging betoogd dat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Daartoe is aangevoerd, dat de brand wellicht is ontstaan door vuurwerk dat door een ander groepje eerder in de koker gegooid is of door het vuurwerk van [vriend 2], maar niet heeft kunnen ontstaan door het rotje van de verdachte.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen, faalt het verweer voor zover dit betrekking heeft op de bijdrage van [vriend 2]. Voorts is naar 's hofs oordeel niet aannemelijk dat er een groepje is geweest dat vuurwerk in de koker heeft gegooid vóórdat de verdachte en zijn vrienden dat deden, zodat reeds daarom dit verweer faalt. Maar ook als dat groepje er geweest zou zijn, dan nog faalt het verweer. Vast staat immers dat de verdachte en zijn vrienden in ieder geval zélf vuurwerk in de koker hebben gegooid. Daarmee heeft de verdachte, hoewel hij heeft verklaard dat het niet de bedoeling is geweest van de verdachte en zijn vrienden om het restaurant in brand te steken, wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand zou ontstaan door hun toedoen. Daaraan doet niet af dat de verdachte stelt enkel één rotje of wat rotjes in de koker gegooid te hebben: ook met het tot ontploffing brengen van één of meer rotjes is vuur gemoeid, hetgeen onder omstandigheden tot brand kan leiden. Eén en ander brengt met zich dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet ter zake van brandstichting. Het verweer faalt derhalve.

Bewezenverklaring

Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Hij op 31 december 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een nis in de kelder van het restaurant [naam restaurant], immers hebben verdachte en een van zijn mededaderstoen aldaar opzettelijk grondbloemen en een of meerdere rotjes aangestoken en dat aangestoken vuurwerk in de stortkoker van het restaurant gegooid die uit komt in een nis van het restaurant, alwaar een berg papier lag, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft samen met anderen vuurwerk in een stortkoker gegooid, waardoor brand is ontstaan in de kelder van een restaurant. Hoewel de brand in de onderhavige situatie beperkt is gebleven, heeft de brand ertoe geleid dat de brandweer moest uitrukken en twee deuren van het restaurant heeft geforceerd; van te voren was niet in te schatten hoe ernstig de gevolgen zouden kunnen zijn. Eén en ander rechtvaardigt straf. Het hof houdt er echter rekening mee dat het onderhavige feit aangemerkt kan worden als uit de hand gelopen kwajongensgedrag en dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in contact is gekomen. Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 november 2008, opgemaakt door H. de Bruijn, waarin gerelateerd wordt dat er geen zorgen bestaan over het huidige functioneren van de verdachte en de Raad een werkstraf adviseert indien de verdachte schuldig wordt bevonden.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.


Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [de aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.799,26.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 6.799,00 (afronding door de benadeelde partij).

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist en zijn, ter onderbouwing daarvan, ter terechtzitting in hoger beroep diverse stukken overgelegd.

Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep hieromtrent aan de orde is gekomen. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bijde burgerlijke rechter worden aangebracht.


Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.


BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer ofanders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van

60 (zestig) uren,

te vervangen door jeugddetentie voor de duur van

30 (dertig) dagen

voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 (tien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Verklaart de benadeelde partij [de aangever] niet-ontvankelijk in de vordering.

Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.


Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. J.W. Wabeke, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2009.

Mr. J.W. Wabeke is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

1 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-13, d.d. 31 december 2007, opgemaakt inde wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R. Brusik, brigadier van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [vriend 2] (p. 71 van het dossier);
2 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-14, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.A. Roose, hoofdagent van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de verdachte] (p. 74 van het dossier);
3 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-17, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.A. Roose, hoofdagent van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [vriend 1] (p. 78 van het dossier);
4 Zie noot 2 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2009;
5 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1522/2007/49427-20, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.C. Spaans, inspecteur van politie, inhoudende het relaas van deze opsporingsambtenaren (p. 62 van het dossier) en een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van aangifte, nr. PL1522/2007/49427-45, d.d. 9 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M.L. van Spronsen, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, inhoudende de op 9 januari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de aangever] (p. 86 van het dossier);
6 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van aangifte, nr. PL1522/2007/49427-45, d.d. 9 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M.L. van Spronsen, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, inhoudende de op 9 januari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de aangever] (p. 86 van het dossier);
7 Zie noot 5.


http://jure.nl/bh3859/
 
Back
Bovenaan